Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Lieven Decabooter



vorig interview : Paul de Moor, volgend interview : Anton Cotteleer

Gesprek met Lieven Decabooter en Hilde Van Canneyt, Wevelgem, zomer 2017, naar aanleiding van de expo 'The Teapot series' in de Paardenstallen van Kortrijk.
Ism met Light Cube Art Gallery (Ronse) en BuBox (Kortrijk)
Opening do 24/8, expo van 25/8 tot 17/9/17.
www.kortrijk.be/bubox  
 www.light-cube.be
www.lievendecabooter.be








HVC: Beste Lieven, ik lees dat je werk wordt gekenmerkt door een groot ‘in your face’-gehalte.

LD: Ik denk dat dit zowel met mijn onderwerpen als met mijn directe beeldtaal heeft te maken. Ik schuw niets. Voor mij zijn alle onderwerpen goed om te schilderen. Het onderwerp dat ik aanpak, moet mij in de eerste plaats aanspreken, een verhaal in mij losweken en mijn fantasie prikkelen. Daarnaast hoop ik dat dit ook een impact heeft op de toeschouwer.

HVC: Je bedoelt: alles kan, alles mag? Er zijn geen dingen die je jezelf oplegt of die niet op het doek komen als ze zich niet opdringen?
Je focust je graag op personages. Veelal de in een eigen wereld zijnde, vreemde figuren. Daartussen zien we een geschilderde kleurrijke droom, een haast absurde  surrealistische wereld: filmisch, theatraal, … Hoe ben je tot die beeldtaal gekomen?

LD: Dat is gewoon gegroeid. Dit is mijn denkwereld, mijn taal. Ik speel met de gegevens en laat het geheel zichzelf bepalen.
In het begin gebruikte ik speelgoed als uitgangspunt en als onderwerp. Daarrond ontstond een nieuwe wereld. Ook daar al was het onderwerp belangrijk en werd de scene gaandeweg ingevuld naar een voor mij interessant verhaal en totaalbeeld. Soms fungeerden die voorwerpen als figuranten, die er ergens tussen zweefden, maar heel dikwijls gebruikte ik ze ook als hoofdfiguren. Die ontstane gedachtenstroom is zeer belangrijk voor mij.

HVC: De gedachtegang die wij als kijker eigenlijk verder zetten?

LD: Ja, want je mag niet te veel vertellen. Als je het volledige verhaal vertelt, is het niet meer boeiend. Mijn werk moet nog een tijdje nazinderen, en de mensen moeten ermee bezig blijven.

HVC: Dat is natuurlijk bij de meeste kunstwerken zo, maar jij zorgt er in feite bewust voor dat we het raden hebben naar het hele verhaal.

LD: Ja, ik vind dat wel … Ik geef altijd een voorzet. Ik stuur de kijkers in een bepaalde richting, maar daarna is de interpretatie aan hen. Iedereen heeft daar een ander verhaal bij. Als ik mensen hoor praten over mijn schilderijen, of als ze er vragen over stellen, zie ik dat ze dikwijls op een andere golflengte zitten dan ik en er hun eigen verhaal bij verzinnen, wat interessant is.






HVC: Zelf houd je ook van ‘de rake toetsen van Frans Hals of Willem de Kooning, de in het licht badende figuren van Rembrandt of de maniakaal beredeneerde composities van Rubens. Daarnaast ook van de intieme kracht van Mark Rothko en de danscreaties van Pina Bausch’, las ik.
Je schreef ook ergens dat je kunstenaars die dramatiek en surrealisme - alsook hun gedachtegang - blootleggen, hoog in het vaandel draagt. Je houdt van mensen zoals Félicien Rops, David Lynch, Edouard Hopper en Eric Fischl.
Wil je zelf ook die weg bewandelen?

LD: Bij de eerstgenoemden heb ik het vooral over de vorm die mij raakt. Bij de laatste reeks namen gaat het meer over de inhoud. De filmische elementen in hun werk spreekt mij ongelooflijk aan. Dat zijn ook de elementen die ik graag met de kijker deel.

HVC: Hoe bepaal je je vertrekpunt?

LD: Als ik genoeg informatie, ideëen, situaties en beelden in mijn hoofd heb om aan een schilderij te beginnen, kan ik starten.
Alles kan bruikbaar zijn om van te vertrekken. Ik start sowieso met voorstudies. Een voorstudie legt de basis van de compositie en gaandeweg vul ik die schildermatig in. Daarbij stuur ik steeds aan op wat absurditeit of op het verluchten van te zware thema’s.

HVC: Eens je het beeld voor ogen hebt, heb je nog veel moeite om je kleur of grootte van het doek te bepalen?

LD: Neen, voor mij begint dan het feest. Het grootste werk is het aanknopingspunt vinden, het zoeken naar een vertrekpunt: waar kan ik een verhaal uithalen? Hoe kan ik beginnen? Is dat interessant genoeg? Dat denkwerk, die research kan soms dagen duren. 




HVC: Het beeld komt tot stand door een samenloop van omstandigheden. Waarschijnlijk als je met één beeld bezig bent, heb je al een tweede beeld in je hoofd. Werkt het zo dat het ene beeld het andere oproept?

LD: Eigenlijk wel. Wanneer een werk af is, heeft dit onvermijdelijk een invloed op het volgende werk. Ik zie dan nieuwe zaken die ik verder inspirerend vind . Met die bagage ontstaat een ander werk. Een beetje zoals een schrijver een nieuw boek schrijft, of zoals een filmmaker een film maakt … Elk werkstuk is een uniek beeld. Als je mijn website ziet, zou je denken dat ik in reeksen werk. Maar als je goed kijkt, zal je zien dat het geen reeksen zijn. Ieder werk op zich is weer een totaal ander verhaal: anders van onderwerp, anders van aanpak. Dat is ook zo in mijn huidige ‘reeks’ The teapot series. Ieder werk heeft een andere invalshoek. Enkel de theepot komt als rode draad in ieder schilderij terug.
De enige echte reeks die ik trouwens ooit heb gemaakt, is de reeks van ‘de neuzen’.

HVC: Omdat je vond dat je het niet in één schilderij verteld kreeg?

LD: Neen. Ik dacht: ‘Ik kan daar verder mee.’ Maar na vijf schilderijen vond ik het voldoende. Dat is op zich ‘gemakkelijk’, je moet niet constant denken aan een ander onderwerp. Maar telkens weer een nieuw verhaal verzinnen is nu net de uniciteit en ook de moeilijkheid van mijn werk. Herhalingen bieden me momenteel geen voldoening.

HVC: Je hebt dus het beeld in je hoofd, maar de kleurenkeuze gebeurt als ik het goed heb, op het doek zelf? Je zegt niet vooraf: ‘Ik wil daar een groene vlek en daar …’

LD: Neen. Ik heb het vertrekpunt in mijn hoofd. Het volledige beeld ontstaat al schilderend. Ik weet wel ongeveer welke tinten ik zal gebruiken om te starten. Het kan gebeuren dat het volledig omslaat naarmate ik schilder. Er moet opening genoeg zijn om nog veranderingen aan te brengen. Het is niet dat ik een prentje bij me heb dat ik dan op een doek ga schilderen. Dat is op zich niet interessant.
De dynamiek van het schilderen en het beeld dat ontstaat, geeft een aanzet naar de beeldtaal die ik op dat moment voel en wil uitdrukken. Een spanningsveld tussen beeld en gedachte, beeld en kleur, beeld en techniek.




HVC: Je onderwerpen stralen iets tijdloos uit. Het werk The Meeting bijvoorbeeld, oogt niet anno 2000.

LD: De sfeer die je waarschijnlijk waarneemt in The meeting oogt misschien wat 1900. Misschien heb ik een voorkeur voor de tijd rond die eeuwwisseling? Als ik veel schilderijen van mij bekijk, zou dat daarin passen. Al moet het natuurlijk een hedendaagse wending krijgen. Dat doe ik dan door mijn manier van schilderen. Sowieso is het filmische van alle tijden. Misschien komt het nog uit mijn ‘speelgoedperiode’. Omdat veel van die zaken echt wel uit een andere tijd komen: een kanon, soldaatjes of andere elementen. Ik denk niet dat dat bewust gebeurt. Ik ben iemand van mijn tijd natuurlijk. Ik volg ook de schilderkunst en de hedendaagse kunst en ben daar ontegensprekelijk door beïnvloed. Hoewel ik zelf figuratief werk, kan een abstract schilder zeer interessant zijn voor mij. 




HVC: Als we even rewinden: je studeerde schilderkunst in Sint-Lucas te Gent.
Hoe heeft je loopbaan zich ontwikkeld? Halverwege de jaren 80 wandelde je de kunstwereld binnen. Heb je intussen altijd verder geschilderd?

LD: Ja, al ben ik een ganse periode niet naar buiten gekomen met mijn werk. Dat was toen een moeilijke tijd voor mij. Er moest brood op de plank komen. Ik was ook nog zoekende naar mijn eigen schilderstijl. De schilderkunst was op dat moment ook niet aan het floreren.

HVC: Voelde je dat er nog evolutie in je werk zat?

LD: Ja, ik voelde dat er nog een énorme evolutie in zat. Maturiteit, eigenheid enz ... Dat krijg je pas na veel werken, experimenteren, ontdekken. Nu heb ik mijn eigenheid gevonden.  Ik heb een duidelijk herkenbare stijl waar ik me goed bij voel en waar ik honger naar heb.

HVC: In 2010 liep je Nathalia Tsala van de White Cube Gallery in Ronse tegen het lijf.

LD: Ik was toen net fulltime aan het schilderen en Nathalia was ook juist begonnen met het uitbouwen van haar galerie. Je zou bijna kunnen zeggen dat we samen zijn gegroeid.

HVC: In 2013 kwam je naar buiten met je solo Your Champagne, Milady. Daarna volgde een solo op B-Art in Gent. In 2015 was er de expo Sssst. Er volgen ook nog vele groepsexpo’s zoals Arthur 3 en Kunst@Rode Kruis.
Hoe zie je zelf je evolutie in de laatste jaren? Wat heeft je sterker gemaakt als schilder?

LD: Het is moeilijk te bepalen wat het precies is. Maar door de jaren is het er zeker gekomen door veel te werken, denk ik.

HVC: Dus ‘werken’ is het sleutelwoord!

LD: Neen, niet in die zin van het woord. Ik vind niet dat schilderen werken is, het is mijn passie, mijn vrijheid. Maar toch, door veel te schilderen, door er veel mee bezig te zijn, word je sterker als schilder: sterker in je persoonlijkheid, sterker in je expressietaal, sterker als kunstenaar.





HVC: Ik vermoed ook door de bevestiging die je kreeg. Je carrière loopt. Pas rond je 50e had je de ‘now or never-click’. Je hebt dus achteraf geen spijt van die stilte? 

LD: Ik ben nooit gestopt; het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Het werk dat ik nu maak, is het resultaat van mijn levensloop, van wat ervoor is gebeurd. Ik denk: mocht dat niet zijn gebeurd, dan zou ik niet het werk maken dat ik nu maak. Het parcours dat ik heb gevolgd is waarschijnlijk helemaal verschillend van het parcours van veel van mijn collega-kunstenaars. Achteraf bekeken, vind ik dat niet zo slecht. Een levenswandel kan een heel realistische en boeiende invalshoek bieden. Je kan het ook zo zien; ik maak van mijn zogenaamde ‘zwakte’ mijn ‘sterkte’.
Natuurlijk, was die periode frustrerend bij momenten. Ik volgde alles, zowel in het binnenland als in het buitenland.  Ik heb echt niet door het raam zitten staren. Maar ik kwam zelf niet naar buiten met mijn schilderijen. De kansen lagen niet voor het grijpen. Ik had ook geen tijd om daar actief mee bezig te zijn. Contacten leggen vraagt tijd en net die tijd ontbrak me. Het schilderen konden ze me niet afnemen en daar ben ik ook nooit mee gestopt. Ik vroeg me af wanneer ik écht naar buiten kon komen? Maar ik ondervond dat ik dat pas kon doen als ik fulltime kunstenaar was. Ik voel dat in die paar jaar dat ik nu fulltime bezig ben, mijn traject echt met grote sprongen vooruitgaat.

HVC: Is er in het scheppingsproces soms pijn of smart mee gemoeid? Moet je in een bepaalde mindset zijn om te kunnen schilderen? Of kom je door te schilderen net in die mindset?
Kunstenaar Fred Bervoets zegt: ‘Gebruik de roes om iets te scheppen en de discipline om het af te maken.’
Luc Tuymans zegt dat de roezige verslaving de enige reden is waarom hij schildert. Zodra hij klaar is, dondert de wereld over hem heen.

LD: Uiteindelijk zit je toch ergens los van alles en iedereen. Heel dikwijls ben ik ook ‘weg’: in een eigen wereld, bezig aan het zoeken.
Tegelijk vind ik dat ik niet moet vluchten van de wereld. Je bent een persoon. Je moet de dingen die je meemaakt, kunnen gebruiken in je werk. Het is heel belangrijk dat je reflecties geeft van wat er allemaal rondom je gebeurt. Het schilderij The Plan is geschilderd kort nadat Berlusconi een miniatuurtje van de Dom van Milaan in zijn gezicht had gekregen.

HVC: Zou je je kunnen verliezen in zuivere abstractie? Of in een soort Miro-wereld vertoeven zonder basisfiguur in je schilderij?

LD: Ja en neen. Ik schilder nu figuratief. Voor mij is het zeer belangrijk om het verhaal tot een bepaald punt te kunnen vertellen. Maar ik vind dat je een figuratief schilderij ook abstract moet kunnen bekijken. Je moet de figuren kunnen wegdenken, het figuratieve wegdenken en het schilderij enkel als een abstract schilderij bekijken. Dan moet alles ook nog kloppen: zowel naar compositie, naar kleur, picturaliteit, wat dan ook. Alles moet interessant zijn. Dat is eigenlijk de vorm van het werk. Als dat niet klopt, is het werk niet goed. Hetzelfde met de inhoud: er moet iets gebeuren. Ik kan niet zomaar een appel schilderen. Er moet ergens een spanning, een verhaal zijn voor mij.

HVC: Schilderen om te schilderen interesseert je ook niet: ‘Even een boom schilderen, en er zal wel iets anders uit komen’.

LD: Neen. De appeltjes van Cézanne zeggen mij eigenlijk niks. Alhoewel Cézanne een uitmuntend schilder was, begrijp me niet verkeerd!

HVC: Als je iets hebt gemaakt, heb je dan snel nood aan feedback en bevestiging van een tweede paar ogen?

LD: Ik ben zeer gevoelig voor kritiek. Al probeer ik daar ook boven te staan. Ik beslis zelf. Wat niet af is bijvoorbeeld of waar je niet zeker van bent, toon je niet. Wanneer het werk getoond wordt, is dit het beeld dat ik wou tonen.
Na het schilderen is de grote drijfveer je creaties getoond krijgen. Dat maakt je bij aanvang van een tentoonstelling steeds weer kwetsbaar. Vanaf het moment dat je ermee naar buiten komt, wordt je werk gedeeld en is het klaar voor de interpretatie en het commentaar van de anderen. Natuurlijk doet dat iets met je. Het blijft steeds weer spannend. 

HVC: Hoe voel je je als je hier tussen je schilderijen staat?

LD: Thuis. Als ik een tentoonstelling heb gehad en er zijn werken verkocht, dan mis ik die werken. Ik heb graag de laatste werken rondom mij om nieuw werk te creëren.

HVC: Ze storen je niet in de zin dat ze je te veel kunnen beïnvloeden?

LD: Als ze mij storen, dan draai ik ze om. Idem met werken die nog niet af zijn. The Meeting heeft een maand omgedraaid gestaan. Ik wist echt niet wat ik ermee ging doen. Er ontbrak iets aan. Dat moest de clou worden van alles. Maar ik vond het niet onmiddellijk. Het is uiteindelijk een extra vlek geworden. Maar ik heb het schilderij moeten omdraaien, want anders blijf ik daar bij haperen. Dan moet ik een ander werk beginnen.

HVC: Ga je elke dag trouw naar je atelier?

LD: Heel gedisciplineerd en zonder stoorelementen, neem ik alle tijd die ik nodig heb om te creëren. Als ik goed aan het werk ben, dan vergeet ik zelfs te eten. En als het niet echt lukt, blijf ik niet krampachtig verder zoeken, maar dan ben ik rond de tijd dat mijn vrouw thuiskomt, ook beneden. (lacht) Als ze mij niet ziet, weet ze dat ik goed bezig ben en blijf ik gewoon doorschilderen.

HVC: Hoe ga je praktisch te werk?

LD: Ik span mijn doeken zelf op, met de witte kant van het canvas naar achter. Door de poreuze ondergrond zuigt de eerste laag – de achtergrond - heel fel in het doek. Dit is een effect waarvan ik hou en dat veel extra mogelijkheden met zich meebrengt. Dan begint het avontuurlijke feest: het schilderen.
Hoe ik praktisch te werk ga? Ik meng de olieverf op voorhand in potten. Vervolgens gaan de kleuren rechtstreeks op het doek. Ik gebruik geen palet. Zonder palet blijven de kleuren volgens mij echter en frisser. Op grote doeken is dat een voordeel. 






HVC: Over naar je Teapot series, de schilderijen die vanaf augustus 17, in Bubox, de Paardenstallen te Kortrijk worden tentoongesteld.
In die reeks schilderijen heb je getracht om je vanuit de schilderkunst te verplaatsen in de denkwereld van de cineast, las ik.

LD: Ja, vertrekkend vanuit bestaande beelden, probeer ik via mijn persoonlijk archief en verbeelding nieuwe scenario’s te bedenken en beelden te creëren met meerduidige betekenissen. De composities zijn daarom dikwijls een optelsom van samengestelde beelden. De montage daarvan is erg belangrijk.

HVC: Het grote verschil met film is dat schilderkunst het moet doen met een stilstaand beeld.

LD: Een schilderij bevriest het beeld. De sterkte van een interessant stilstaand beeld is volgens mij wanneer men erin slaagt de toeschouwer benieuwd te maken naar wat er zich buiten de randen van het doek afspeelt. Verder probeer ik een suggestieve sfeer te creëren die de vrije associatie en interpretatie in de hand werkt.

HVC: Door het nadrukkelijke horizontale formaat van de doeken die – naar ik vermoed - verwijzen naar het cinemadoek, als mede door je cinematografische kijk op de dingen, ontstaan net die filmische connotaties.

LD: Ook door bepaalde dingen net niet uit te beelden. Zo probeer ik beelden te creëren die je nieuwsgierig maken voor wat nog komen zal. Tenslotte zit het filmische soms ook in het onheilspellende, het absurde, alsook in het narratieve van mijn beelden.

HVC: Ondanks de verwijzing naar film bij deze reeks, blijft het schilderkundige aspect in het werk andermaal van uitzonderlijk belang.

LD: Ja, want uiteindelijk functioneert een voorstelling binnen een schilderij toch anders dan op een cinemadoek. Je moet rekening houden met een aantal schilderkunstige wetten.
Door het picturale van de schilder-act, door verschillende schildertechnieken door elkaar te gebruiken en door het kleurgebruik, probeer ik nieuwe beelden te maken die enerzijds los staan van het filmische beeld en anderzijds ook weer die filmische eigenheid met schilderkunst proberen te linken.

HVC: De fotografie en film hebben destijds de verhouding van de beeldende kunst overhoop gesmeten, maar juist daardoor de schilderkunst nieuwe mogelijkheden gegeven.

LD: Dat vind ik wel, ja. Het louter ‘portretterend’ schilderen was uit. Daarna was er meer plaats voor het experiment.

HVC: Vertel je met de titel: The teapot series meteen al iets over de inhoud ervan?

LD: De rode draad doorheen deze reeks is de aanwezigheid van een theepot in ieder werk. Hoewel ieder schilderij op zich een beeld uit een andere film lijkt te tonen, zorgt de theepot voor de link. Deze duikt overal op, al dan niet expliciet.

HVC: Vanwaar de keuze voor een theepot?

LD: De keuze voor de theepot is niet toevallig: Het is voor mij een uitgesproken filmisch voorwerp, met een visueel sterke vorm, die doorheen de jaren als bindmiddel fungeerde bij allerlei gesprekken, en die ook een zeker mysterie uitstraalt. Zo zijn er al verschillende verhalen over verschenen: The brass teapot – wat verfilmd is - The talking teapot, The teapot story, The doctor who lived in a teapot, ...  De ‘teapot’ staat voor: ontmoeting, gezelligheid, pauze … Het ding speelt soms een hoofdrol in sommige van mijn schilderijen uit die reeks, maar speelt in andere werken evenzeer een ondergeschikte rol of doet soms enkel dienst als doekvulling.
Welke rol het object ook speelt binnen het verhaal: het helpt mee om het beeld te sturen en het nodigt de toeschouwer uit tot associatie en invulling van dat verhaal. De toeschouwer wordt in dit geval zowel medeplichtige als voyeur.

HVC: We spelen met graagte voyeur van je werk, Lieven!

Hilde Van Canneyt








 

statcounter