Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Tinka Pittoors (2)



Tinka Pittoors: vandaag te lezen én op de blog, én in het tijdschrift 100%EXPO én te bezichtigen in de Base Alpha Gallery in Antwerpen... 
Foto's: Artur Erosian

Wie ‘Tinka Pittoors’ denkt, denkt aan fantasierijke, kleurrijke knotsgekke sculpturen. Maar niet alles is wat het lijkt in Pittoors’ world… 



Hilde Van Canneyt: Tinka, je gaf mij door dat jullie huis = ik +de tuin en Kris + de keuken. Kris Fierens – uw partner – is eveneens een gedegen kunstenaar.
We bevinden ons nu op een prachtige site in Hoevenen.

Tinka Pittoors: ‘Vroeger hadden we overal verspreid kleine ateliertjes. We zijn drie jaar op zoek geweest naar een leuke plek “om te zijn”. Daarbij zijn we echt op vanalles gestoten: een champignonkwekerij, een melkerij, een boerderij, een truckcarwash, een fitnesscentrum… alles wat hors categorie was, hebben we bezocht. Toen we op deze kopergieterij stootten, was het liefde  op het eerste zicht. In de jaren ’60 werkte hier wel 70 man. Die industrie is naar China verschoven en dit bedrijf is in de jaren ’90 beginnen afbouwen. Spijtig genoeg waren de meeste fabrieksmaterialen al verwijderd toen we het pand kochten.
Dit is echt een totaalpakket: we hebben elk ons atelier van wel 300m2waar we onze werken creëren, maar we hebben ook Kris zijn keuken, die bijna een levende installatie is, alsook mijn tuin die eveneens een levende installatie is waar ik kan reflecteren. Een kleine anekdote: ik had nog nooit een tuin gehad, en in het begin voelde ik me echt een fascist: ‘Gij hoort erbij, gij niet! Lebensraum muss da sein!’ Het tweede jaar voelde ik me een echte socialist: ‘Als ik dit plantje een beetje meer lucht geef dan zijn buurman die dat niet voor zichzelf kan maken, dan kan die naast díe leven. (lacht) Op den duur begin je je planten en bloemen te kennen, en is er geen afstand meer tussen jou en hen, wat je kan vergelijken met je sculpturen.’

Een voor de hand liggende, zelfs naïeve vraag: neem je vormen en kleuren uit je tuin mee in je atelier?

‘Ik heb net nog een knop in mijn tuin gefotografeerd. (lacht) Dat is zoals je lief; die beïnvloedt je ook, alleen niet letterlijk en soms bevestigend, soms ontkennend… maar het is niet zo dat ik twee rozekes naast elkaar zie en denk: ‘Waw, flashy, dit ga ik zo gebruiken!’

Kan je het werk van je vriend Kris Fierens kort omschrijven?

‘Van opleiding is Kris een beeldhouwer die heel schilderkundig werkt, maar ook die ruimtelijkheid in zijn schilderijen heeft. Ik ben een schilder die heel ruimtelijk werkt. Kris is iemand van het gestuele. Als ik driedimensionaal bezig ben, is dat nog altijd pure schilderkunst - in de ruimte. We zijn beiden a-typisch. Wij hebben allebei die tussenvorm, maar heel extreem – les extêmes se touchent. Op een heel natuurlijke manier nemen wij dingen van elkaar over. Maar laat ons niet samen werken, want dat lukt niet.’

Ik dacht nochtans dat jullie soms als kunstenaarskoppel naar buiten traden…

‘Nee, we worden soms samen gevraagd voor een expo, maar dat is toeval. We hebben in het begin ooit eens geprobeerd om samen te werken, maar we zijn daar beiden te koppig en egoïstisch voor. Dat marcheert niet… ‘

Daarvoor is je eigen beeldtaal al sterk en aanwezig genoeg, denk ik. Vlieg je ’s ochtends je atelier in, of moet Kris je een schop geven?

Kris: ‘Tinka is gewoon een workaholic! Ik moet haar zelfs doen stóppen met werken. Als zij 48uur per dag werkt omdat haar werk zo arbeidsintensief is, dan investeer ik 80% van mijn tijd in het opzij zetten van wat ik níet wil doen. En in de 20% die overschiet, maak ik nog wat kunst. Ik kan even struikelen in mijn atelier en voor ik het weet heb ik een heel schilderij af. Dat is een heel ander verhaal. Zij moet úren bouwen.’ 






Heb je op voorhand al in je gedachten welke sculptuur je wilt gaan maken, of komen de materialen naar jou toe en neem je ter hand wat je tegemoet komt? Zoals vele schilders ook intuïtief naar een kleur grijpen…

‘Ik vergelijk het vaak met een handvol steentjes in water smijten. Dan ontstaan er concentrische cirkels die ronddraaien. Je hebt dan wel die kern in gang gezet, maar je weet niet naar waar die gaan, al is er wel een verbondenheid in het geheel van de bewegingen errond. Zo ontstaat werk voor mij: soms weet je waar je naartoe wilt, maar het is ook het materiaal en de sculptuur zelf die je leert welke weg je moet uitgaan. Het is altijd een dialoog met het ding. Het leert je kijken en anticiperen tijdens het werkproces. Dat is het boeiende aan beelden maken, omdat je nooit wéét waar je zal eindigen, het is de verassing die je opzoekt, voor jezelf...’

Het is niet zo dat je werkt met werkschetsen die dan de basis vormen voor een werk? Want ook je tekeningen zijn een belangrijk taartstuk in je oeuvre.

‘Je werkt met ideeën die je begint uit te werken en en route komt daar iets uit. Dus liefst niet te veel determinerende schetsen. Je begint met iets in je hoofd, dat op dat moment nog een fluïde beeld is, bijna een droombeeld. Als je tweemaal met je ogen knippert, is die nimf veranderd en plots heeft die andere nimf blauwe ogen, heeft ze krullend haar… De basisfiguur zal misschien blijven bestaan, maar het is die nimf die je probeert te bereiken en vorm te geven, en die blijft eigenlijk onbereikbaar. Maar je vormt die en op die weg, op het staketsel dat je verder bouwt, is een deel van het verhaal gebaseerd: het verhaal van het maken. Het proces maakt het beeld en niet de schets, niet dat éne idee dat je vooraf zou maken.’

Dus tekenen…

‘ …staat daar los van, omdat tekenen een andere toestand van “zijn” is. Ik ervaar zo heel veel verschillende vormen in mijn atelier: een sculptuur opbouwen, een sculptuur afbouwen, een installatie maken of herinterpreteren, een tekening aanzetten,… het zijn heel andere attentiestatussen. Er is in tekenen bijvoorbeeld geen zwaartekracht en dat is iets waar je constant rekening mee moet houden als je met sculptuur bezig bent, wat uiteraard een heel ander pallet aan mogelijkheden geeft. Dat zijn heel verschillende op zichzelf staande statussen van jezelf, de tekeningen beschouw ik als volledig autonome werken.’

Over naar de beeldende neologismen.

‘Ik vind dat een heel interessant begrip: ik hou wel van een talige benadering. Ik vind kunst een meerduidige communicatie en daarom vind ik neologismen als strategie interessant. Communicatie draait rond verstaanbaarheid, maar je wilt ook dingen toevoegen aan een bestaande taal of beeldtaal. En bij neologismen gebruik je stammen of herkenbare kernen die je verdraait of waaraan je dingen toevoegt en daardoor krijg je een nieuwe gelaagdheid.’ 





Je werkt dan ook veelal met ‘herkenbare’ vormen en materialen, die parallelle sculpturale realiteit, zoals je het zelf noemt.

‘Ik bedoel daar vooral mee dat je dagdagelijkse objecten recupereert in een nieuwe sculpturale context, waardoor je eigenlijk vanuit de stam van het dagelijkse, een soort van nieuwe taal ontwikkelt die begrijpbaar is. Op dat vlak refereer ik vaak naar die 26 letters van ons alfabet. Sinds die zijn bedacht – tot op de dag van vandaag – kunnen we daar nog altijd mee weg én kunnen we nog altijd nieuwe toevoegingen aanbrengen. Met beelden is dat vergelijkbaar: een schuursponsje kan je vergelijken met de letter A. Beiden hebben als ze op zichzelf staan, een bijzonder beperkte betekenis. Als je dat schuursponsje of die letter A in een ruimere context plaatst zoals een woord of een installatie, dan ga je die betekenissen verschuiven en veranderen én kan je van dat woord een zin maken en van die zin een tekst. Die tekst of sculptuur kan je dan nog eens verschuiven en verbreden door toevoeging van andere manuscripten of sculpturen én je kan die letter en dat schuursponsje daarna nog eens in een andere context gebruiken. Zo probeer ik die talige structuur op beeldende dingen – die ook heel alledaags kunnen zijn – toe te passen. Zo’n schuursponsje is voor mij bijna gelijk aan een object dat ik zelf maak. Het is vooral die verschuiving die me boeit.’

Ook het gebruik van paradoxen is een van je stokpaardjes.

‘Het gaat me vooral over de ambivalentie van dingen. Om een voorbeeld te geven: in de installatie Dysideological Principle, die ik voor de Biënnale van Sydney maakte, heb ik heel veel vlaggen gebruikt. Zo heb ik met een kinderschaartje van vlaggen wimpels gemaakt, door ze te knippen. Een wimpel is ‘vrolijker’ dan een vlag – denk maar aan de verwijzing naar feestjes waar ze worden opgehangen. Door de vlaggen met een kinderschaartje te knippen, krijgen ze een heel getande rand, een soort mutilatie van de vlag: je beschadigt ze. Tijdens het werken merkte ik bij sommige vlaggen affectie, betrokkenheid, terwijl ik onbewogen bleef bij andere vlaggen… Ik dacht dat ik daarboven stond, maar dat was eigenlijk niet. Het is die ambivalentie van de handeling die ik opzoek. Een vlag is enerzijds inclusief, verbindend en langs de andere kant exclusief, uitsluitend; dat is dan weer de ambivalentie van het object.’

Zoals hekjes die je graag gebruikt…

‘Ook hekjes hebben diezelfde functie: langs de ene kant is dat iets binnensluiten, omarmen, beschermen, langs de andere kant is dat buitensluiten en afschermen, zoals een huis, een huid... Zelfs een schuursponsje heeft dat: enerzijds schoonmaken, verzorgen, maar langs de andere kant krassen en beschadigen. Ook kettingen hebben dat effect: verbinden en afsluiten tegelijkertijd, agressie en zorg.
De polyester Duitse herder bijvoorbeeld die in mijn atelier staat: langs de ene kant heeft zo’n hond de connotatie van een heel volgzaam trouw beschermend beest te zijn, maar anderzijds voel je er die potentiële agressie in.
Vandaar recupereer ik ook graag namaak godenbeeldjes , vooral uit de Griekse oudheid. Zij hebben doorheen honderden jaren een heel parcours afgelegd als object, als representatie. Begonnen als afgodsbeeldjes, dan via het classisisme meer gebruikt om te koketteren, en nu in de kitchsfeer beland.’

Wil jij ook een boodschap brengen met je werk?

‘Toch wel. Ik wil vooral de toeschouwer leren kijken. Mensen de kijk op de rijkdom der dingen meegeven.’

Autoscopy ‘= sculpturen als personages: nog een term die veelvuldig als woord terugkomt als we over jouw werk lezen…

De term ‘Autoscopy’ is er gekomen door de macht van taal: ik heb heel lang gewerkt rond het ‘schuren’ tussen cultuur en natuur en heb lange tijd naar mijn sculpturen gekeken als een vorm van artificieel landschappelijk gegeven. Maar toen bedacht ik me mijn werken eens te bekijken als een vorm van zelfportretten. Dan begin je, door één aankondiging te wijzigen, helemaal anders te kijken. Dat fascineerde me. Veel van mijn werk draait ook rond ‘macht’. De macht en status van taal werd in dat woord eigenlijk veruitwendigd. Bijvoorbeeld een nieuw werk; of ik dat nu opvat als een landschap of een zelfportret, maakt dat uit? Door wat je erover zegt gaat de toeschouwer anders kijken en manipuleer je eigenlijk ongelofelijk. En het is die manipulatie die me fascineert en waar ik mee wil verder spelen. Is het de alchemie van de leugen?’

Titels en tekstmateriaal is voor jou toch meer als nieuwe betekenislaag  dan als duiding bedoeld?

‘Ik hoop inderdaad dat ik die verschillende lagen in mijn werk kan steken. Dat mijn sculpturen ook een kind kunnen blij maken, want zij maken snelle associaties en gaan soms onmiddellijk naar de stekels die op mijn werk zitten.
Mijn strategie van communicatie is eigenlijk om mijn werk een heel aangename “huid” te geven, bijna zoals je je hand heel vriendelijk uitsteekt en je dan een serieuze snok geeft. Dat soort beeldstrategie zit in mijn werk. Ik hoop dat je door die snok in mijn taal geraakt.
In mijn titels kan ik daarmee verder spelen: die geven meer dan een extra betekenislaag. Ik probeer daarom het expliciete te vermijden. De relatie beeld versus taal, fascineert me heel erg, ook omdat taal nog vaak wint. Dat wil ik verder onderzoeken en misschien is daar wel geen eenduidig antwoord op te plakken.

TINKA PITTOORS: ‘De titel van die installatie was Dysideological Principle Een foute ideologie – een dysideologie – bestond nog niet en eigenlijk vond ik dat een heel mooi woord.’

Op zich gaat het in de eerste plaats om dat visuele resultaat, dat ambigue beeld. Het vorm-materie-kleuronderzoek blijft de basis.

‘Ik ben geen formeel kunstenaar. Ik ben niet iemand die alleen met vorm bezig is, maar eerder een verhalenverteller op een beeldend niveau. Alleen zijn het geen directe lijnrechte verhalen.‘




Kan je al een tipje van de sluier oplichten over wat we in je volgende expo in september in Base-Alpha in Antwerpen zullen gewaarworden?

‘Ik zie die Duitse Herder in mijn atelier, een beetje als een Janusfiguur met twee gezichten. Ik zou die Duitse scheper tegenover een muur met spiegels zetten, zodat je als kijker een ontdubbeling van het beeld ziet. Aan de ene kant alleen maar kleur, en tegelijkertijd de weerspiegeling en het ‘wezen’ van de hond. Ik wil een soort van sculpturale totaalinstallatie maken, als een ervaring, maar ik heb nog heel veel (test)werk.’

Wanneer is een sculptuur ‘af’ voor jou?

‘Eigenlijk zijn die dingen nooit af. Het mooie van dingen is dat ze reizen, zowel fysiek als mentaal, zoals een mens. Een mens is ook nooit ‘af’. Als een sculptuur bij iemand anders in de tuin komt te staan, krijgt dat een ander leven in die andere context en wordt er anders naar gekeken. Daarom is het verhaal van ‘dat ding’ niet ‘af’. Je beslist op een bepaald moment dat je object klaar is voor de wereld. Een sculptuur is uiteindelijk ook maar een souvenir in een gedachtegang. En het is de gedachtegang die verder loopt… want de beweging van dingen maken is niet af… ‘ 

Galerie Base Alpha: van 1/9 tot 15/10/16 
Kattenberg 12, 2140 Antwerpen

Muhka- talk: 6/10/16

Luxemburg CACLB: tot 11/16






 

statcounter