Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Hans Op de Beeck (2)

Gedaan met lanterfanten! Het is weer bittere ernst... Alhoewel, kunnen we de kunst niet een béétje minder ernstig nemen? Kan er een béétje meer gelachen worden? Relativeren? Maar even deze zomerse namijmeringen terzijde: aan allen die het voelen kriebelen: schrijf je NU in in de dichtstbijgelegen ACADEMIE om al je beeldende lusten bot te vieren! En voor wie nog zou durven twijfelen: grits het tijdschirft d'ACADEMIE mee (die vind je wel aan de ingang van elke academie), laat je in een ruk inspireren door onze ambassadeurs en go for it! We starten met Hans Op de Beeck.

Foto's Anneke d'Hollander
 



Hilde Van Canneyt: Beste Hans, met welke van jouw werken zou de lezer het meest vertrouwd zijn, denk je? Ik noemde jou enkele jaren geleden een artistieke duizendpoot. Is dat insect intussen al wat getemperd? Zijn er al wat stemmen van de Hans Op de Beeck-kunstenaars die in jou woelen, verdwenen?

Hans Op de Beeck: Ik ben een van die moeilijker te plaatsen mensen, omdat ik heel multidisciplinair werk. Ik heb veel grote immersieve installaties gemaakt; dingen die belevingsgericht zijn. Je kan het zien als een soort van fictieve oorden: landschappen en interieurs die op een sculpturale manier volledig zijn geconstrueerd. Het zijn als het ware grote lege filmdecors waar alle objecten zijn gebeeldhouwd: het zijn geen readymades. Ze roepen een beleving op voor de toeschouwer. Naast die installaties maakte ik ook veel sculpturen in gips, hout, glas en brons. Ik heb tot dusver ook dertig uiteenlopende video’s geproduceerd. Daarnaast heb ik zowel een film gerealiseerd met achthonderd figuranten, een film met poppenspelers en marionetten, animatiefilms, geanimeerde aquarellen en potloodtekeningen, digitale animatiefilms, cinematografische films met acteurs en decors en in blue en green screen studio’s. Ook dat gaat alle kanten uit. Verder heb ik heel veel fotografisch werk gemaakt en heb ik de afgelopen vijf jaar wel een vierhonderd aquarellen gecreëerd van twee tot drie meter breed. Ik zit voorbij een kilometer aquarel. (lacht) Ik heb veel potloodtekeningen gemaakt, teksten en kortverhalen geschreven, alsook mijn eerste theaterstuk geschreven en geregisseerd. Ik heb muziek gecomponeerd voor mijn theaterstuk en voor een aantal van mijn videoproducties. Naast theaterregie, kostuum- en decorontwerp, realiseerde ik ook het bühnebeeld voor enkele operaproducties. Gemiddeld heb ik nog zo’n tien solo’s en twintig groepstentoonstellingen per jaar. Dus ja, ik weet niet vanwaar de mensen mij kennen. (lacht)

Amai, wat een boterham!

Ik ben één van die kunstenaars die veel meer bijval krijgt in het buitenland dan hier. Mijn museale solotentoonstellingen heb ik de afgelopen jaren in de VS, Azië en Europa gehad. Maar niet in België. (lacht) Ik heb zo’n parcours waar je geen vat op hebt. Mijn werk gaat van de ene plek naar de andere en het lijkt alsof ik er niks in te zeggen heb. Het is een bal die vanzelf rolt... Via omwegen komen mensen van alle disciplines bij mij terecht.

Welke huzarenstukjes heb je de laatste jaren  uitgehaald en zou je graag in het daglicht stellen?

Toen ik acht weken lang aan het repeteren was met mijn acteurs in de Schauspiel Frankfurt, ervoer ik dat het fijn was om eens op een immateriële manier bezig te zijn. Puur op tekst, klank en interpretatie werken, is eigenlijk een heel fijn iets. Je kan het vergelijken met beeldhouwen: schaven tot je dingen goed krijgt. Ik heb werkelijk alle facetten doorlopen in dat theaterstuk: de teksten geschreven, regie gedaan, kostuums, bühnebeeld en belichting ontworpen, alsook de muziek gecomponeerd. Ik zou dat nu graag eens doen met een film: één grote loods en Peter Greenaway-achtig alles zelf construeren en ensceneren. Ik houd sowieso van kunstwerken waarin alles als een Gesamtkunstwerk samenkomt. Daarnaast zou ik nog de nadruk willen leggen op een nieuwe grote, permanente landschapssculptuur The Quiet View die op de abdijsite Herkenrode in Hasselt staat. Het werk is om en bij de 300 m2 groot. Voor het eerst heb ik de architectuur ontworpen voor de sculptuur die er zich in bevindt. Je kan het elke dag tot 17u bezoeken, behalve op maandag. (lacht) Ik mag nu ook voor het kantoor van koningin  Mathilde in het koninklijk paleis kunstwerken maken.  Dat zijn allemaal dingen die tot mij komen. Als mensen echt in mijn werk geloven, ontstaan de mooiste samenwerkingen. Zoals nu bijvoorbeeld in Wolfsburg in Duitsland, krijg ik in het museum de grootste tentoonstelling die ik ooit heb gehad: 2000 m2 ruimte. Die heer volgt mijn werk al vijftien jaar. Nu hij directeur is, kan hij me eindelijk een expo geven, zei hij me, haha.

Het is wel een talent om al die ballen tezamen in de lucht te houden. Is dat je gave? Het grote geheel zien? Want je zou het je als kunstenaar een stuk makkelijker kunnen maken als je alleen maar zou aquarelleren en kleine sculpturen maken. Jouw drijfveer is de luxe te hebben ergens je tanden te kunnen inzetten, het spelplezier, de trial and error , en als het moet: kill your darlings … Daarbij streef je in the end naar een kunstwerk waar vorm en inhoud in evenwicht zijn, volgens jou belangrijker dan naar vernieuwing streven.

Naar vernieuwing streven is het laatste van mijn zorgen. Als we naar de geschiedenis kijken, zijn de grootste kunstenaars niet altijd de grootste vernieuwers. Eén van de interessantste componisten is ongetwijfeld Bach. Alle musicologen zullen bevestigen dat hij niet de grootste  vernieuwer was, hoewel hij één van de weinigen is die voor mij het label genie mag dragen. Zo iemand was ook niet bezig met per se de conventies onderuit te halen. Meestal komt er uit die ‘vernieuwers’ ook niet altijd de beste kunst. Denk maar aan de zero beweging of de futuristen met hun manifesten. Meestal zijn die vernieuwers nogal naïeve mensen. (lacht) In retrospect is het weleens een scheet in een fles.

Wat denk je dat jouw sterkte is als kunstenaar?

Ik gebruik veel soorten esthetiek; ik durf zelfs graag als eens gebruik te maken van foute esthetiek als die weet op te roepen wat ik beoog. Ik heb een heel eclectische stijl. Ik vermoed dat mijn talent ergens zit in – wars van esthetiek – het werk in balans te krijgen. Voor mij mag werk  zowel minimalistisch zijn als heel barok. Het gaat er om hoe juist de totaalbalans zit van de deelaspecten van dat beeld. Omdat ik een kunstenaar ben die gelooft dat er in wezen niets oninteressant is. (lacht) Zoals Morandi, die een paar flessen op een tafel zet en daar heel interessant mee is. Hij kan dat op een zinderende, vibrerende en gesmoorde, en intimistische manier weergeven. Het bijzondere zien in de banale dingen, is misschien waar ik het meest mee bezig ben. 

Wat maakt een Hans Op de Beeck-werk,  een typische Hans Op de Beeck ?

Soms hoor ik: “Ah, ik had niet gedacht dat dat een werk van u was!” Maar voor mij is het vooral: mezelf verder blijven uitdagen. Ik ben bijvoorbeeld een jaar geleden levensgrote sculpturen van de menselijke figuur beginnen boetseren, omdat ik weet dat het heel moeilijk is om dat tot een sprekend resultaat te brengen. Ik heb veel werken gemaakt rond de lege ruimte, zoals een leeg kruispunt, een lege snelweg, een verlaten wegrestaurant... Maar dat is een thematiek die op den duur te makkelijk en voor de hand liggend wordt. De intendant van de Schauspiel Frankfurt dacht dat ik een stuk zou maken met heel weinig tekst waar alles tussen de lijnen van het beeld gebeurt, zoals in zoveel werk van mij. Hij was erg verrast toen ik kwam aanzetten met zestig bladzijden tekst: die acteurs zijn constant aan het spreken. Dat doe ik echt om uit mijn comfortzone te treden. Dat brengt je ook gewoon vooruit, als een soort van zelfemancipatie. Dat is net de reden dat je kunstenaar wordt,  denk ik. Ik vind het fijn telkens alles op losse schroeven te zetten, onzeker te worden hoe alles zal worden ontvangen. Dan spant het er weer allemaal om, voel je die adrenaline. Dat vind ik zo schoon en wezenlijk aan de kern van creatief zijn! Ik begrijp het routineuze niet van sommige kunstenaars. Er zijn zoveel kunstenaars die zo’n one trick pony zijn en het tot in den treure blijven herhalen, als een horizontaal landschap waar geen  evolutie meer inzit.

Over naar het DKO. Heb jij, als jongen in korte broek, een academie van binnenuit gezien?

Nee. Zowel mijn broer als ik, lazen en tekenden stripverhalen als jongetjes en tieners, maar zaten niet op een academie. Wij waren zo van die typische nerdy kinderen die als laatsten werden gekozen voor het voetbalgroepje. Ik heb een heel sportieve zoon die zelfs competitie zwemt, wat onvoorstelbaar is dat dat mijn zoon is. (lacht)

Zelf koos je op je achttiende voor Vrije kunsten  op Sint-Lukas Brussel… Op dat moment dacht  je nog dat je als kunstenaar een coherent verhaal moest vertellen.

Goh, ik heb nog wel wat omwegen gemaakt. Ik ben pas op mijn 23ste aan Sint-Lukas beginnen studeren. Daarvoor deed ik allemaal k*-jobs om te overleven. Het is een late en uitgestelde roeping. Ik wist altijd wel dat ik kon tekenen, maar het heeft even geduurd voor ik die stap zette. Ik heb mijn kunststudies dan ook zelf gefinancierd.

Maar de honger naar onderzoek, kennis en impulsen van inspirerende leermeesters was nog niet gestild, want je betrad ook nog de trappen van het HISK. Al was je daarna nog niet bevredigd, want je wilde nog meer – wat had je nog tekort? – en trok naar de Rijksakademie in Amsterdam.

Voor de duidelijkheid aan de lezers: voor beide moet je worden uitgekozen… Op een gegeven moment besef je dat er luxueuze omgevingen ter beschikking zijn voor jonge kunstenaars. Ik raad ook iedereen aan die nu een master doet, om zich kandidaat te stellen voor alle mogelijke dingen die er zijn, want daar zijn ze ook voor. Als je van nature niet iemand bent die met uitgestoken hand op iemand afstapt, of niet socializet op openingen, dan zijn zo’n instituten een enorm cadeau. Toen ik op de Rijksakademie zat, had ik Michelangelo Pistoletto op bezoek die me zei: “Hans, ik breng je naar Italië!” Wat hij ook deed. Ik ontmoette er allemaal interessante mensen uit het vak. Ik ben niet het type dat netwerkt. Ik had zelfs nooit met Jan Hoet gesproken, tot op de dag dat hij de inleiding kwam geven op mijn opening in het museum in Den Haag.

And last but not least: Na een tussenperiode  van drie jaar trok je nóg eens voor een jaar naar het Moma P.S.1 Studio Program. Was dat nódig? Wat heeft het je bijgebracht?

Dat was een heel goede beurs. Een lokale jury in New York besliste uit preselecties van de deelnemende landen wie er kon deelnemen. Ik moet toegeven dat ik niet zoveel aan dat programma zelf heb gehad, maar wél aan New York, een fantastische stad die veel voeding geeft aan een kunstenaar. Je kreeg er een klein ateliertje en dat was het zowat. Maar meer had ik ook niet nodig.

Welke ontwikkelingen maakte je door na je afstuderen op Sint-Lukas? Je sculpturale installatie Location (1) – die op vele plekken in de wereld getoond werd- is ontsproten uit de Rijksakademie.

Op Sint-Lukas studeerde ik af met foto’s, sculpturen en een video. Ik was toen al heel multidisciplinair bezig. Daarna ben ik in het DKO les beginnen geven. Ik deed er een vervanging op de academie van Leuven. Via een tip van Berlinde De Bruyckere heb ik me kandidaat gesteld voor een lesopdracht aan de academie van Waasmunster, nog onder het directeurschap van Wilfried Huet, een heerlijke man. Daar gaven veel kunstenaars les met een bloeiende carrière, mensen uit het veld, wat ik een meerwaarde vind voor het DKO. Tussenin ben ik nog naar de Rijksakademie getrokken. Ik raad jonge kunstenaars ook altijd aan om een inkomen te zoeken, zodat de druk niet op je werk komt
om er meteen van te kunnen leven. Tot op vandaag heb ik altijd mijn kunstenaarspraktijk gecombineerd met een job. Ook nu: ik begeleid doctoraatskandidaten. 

Aan je studenten raad je aan vooral koppig en  eigenzinnig te blijven en meer vertrouwen te  hebben in hun eigen oordeel.

Net doordat ik heel eclectisch werk en ook als toeschouwer een heel eclectische smaak heb – ik houd zowel van Donald Judd als van Thomas Hirschhorn, heel tegengestelde kunstenaars – kan alles voor mij: zowel hilarische kitsch of doodernstige droge kost. Ik vind het allemaal interessant: als het goed is, is het goed. Zo is het voor mij gemakkelijk mee te denken in die verschillende oeuvres en eigenheden van die studenten. Ik probeer me in te beelden dat het mijn oeuvre zou zijn, en welke stappen ik dan zou zetten, want ik ga me nooit opstellen tegen een eigen stem.

Is het leraarschap versus het kunstenaarschap een win-winsituatie? Want jij voelt voor jezelf dat onderwijzer zijn geen roeping is. Voor wie het een roeping is, kan het wel een verschil maken in een mensenleven.

Misschien klinkt dat wat arrogant, maar ik kan niet zeggen dat die wisselwerking met een student mij inspireert als voeding voor mijn eigen werk. Dat komt omdat ik nooit het probleem van een gebrek aan inspiratie heb gekend. Ik heb net gebrek aan tijd om dingen te realiseren die door mijn hoofd woelen. De vonk, het enthousiasme gutst er bij mij sowieso al de hele tijd uit. En in retrospect ben ik de eerste om kritisch en met zelfrelativering aan mezelf te durven toegeven: “Dit is wel een heel slecht kunstwerk.” Er zijn heus wel werken van mezelf die ik niet meer terug wil zien. (lacht) Wat ik wel fijn vind aan het lesgeven, is de waardering die je krijgt. Er zijn veel mensen van wie ik docent ben geweest, waar ik voel dat ik van waarde ben geweest.

Wat is volgens jou de taak van het DKO?  In welke zin is het een meerwaarde voor de kijk naar de wereld?

Ik vind dat er sowieso zou moeten rekening worden gehouden met een doorstroom naar het professionele veld. Oké, ook de verdienstelijke bloemenschilder zit in het DKO, maar er zitten ook steeds mensen tussen met de ambitie professioneel te worden, die door omstandigheden maar later de draad kunnen opnemen. Het is aan de academie om ook dat verhaal mee te nemen van mensen die een ander pad kiezen dan dat van de dagopleiding. Het DKO zou ook een plek moeten zijn voor mensen die verder willen gaan in de kunst. We hebben al een schrijnend tekort aan aandacht voor de kunsten in de middelbare schoolopleidingen, dat zinkt daar een beetje weg. Nochtans hebben we een grote rol te spelen in de culturele opvoeding van mensen. De waarden van de kunsten moeten blijven worden overgedragen, dat is zo belangrijk. Het DKO heeft sowieso een taak omdat het over alle sociale klassen en achtergronden heen fietst en in het beste geval zowel de verdienstelijke hobbyist als de student met grotere ambities bij elkaar brengt. Het DKO is een heel mooi platform dat sowieso constant bekeken en geëvalueerd moet worden.

Wat is je definitie van het kunstenaarschap? Illusies armer of rijker after all those successful years ?

Het is het mooiste vak ter wereld en ik besef maar al te goed hoe verwend ik ben.
Nochtans heb je het aan jezelf te danken.
Het gaat om toewijding. In alles. Met liefde, aandacht en zorg, genereus zijn.

Mooie kunstenaarswoorden om mee te eindigen.

statcounter