Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Tom Liekens



volgende interviews: Jonas Geirnaert, Octave Landuyt, Werner Cuvelier, Eva Vermandel...

Interview met Tom Liekens (°1977)

door Hilde Van Canneyt, in de zomer van 2015.







HVC: Op de achterflap van jouw meest recente monografie Tom Liekens 2004-2014 staat te lezen dat je monumentale schilderijen en collages maakt met een eigen beeldtaal.
Welke thema’s keren terug? De natuur in haar kunstmatige vorm, zoals we die kennen uit dierentuinen en natuurhistorische musea, alsook de manier waarop landschappen en dieren worden voorgesteld doorheen de kunstgeschiedenis en in sprookjes en films. Ik las ook dat je werk doorspekt is van kunst- en cultuurhistorische citaten. Mark Ruyters, hoofdredacteur van kunsttijdschrift Hart, schrijft in je boek dat je aan een eigen persoonlijke beeldtaal bouwt, meteen herkenbaar: “Een ogenschijnlijk kleurrijke, vrolijke wereld, maar tegelijkertijd vol met weerhaken, melancholie, donkerte en transcendentie.” Ik vermoed dat je je in al die woorden kan vinden?

TL: Klopt.

HVC: Om je werk te begrijpen moeten we teruggaan in de tijd. Want die onuitputtelijke beelden-wereld van jou is grotendeels ontstaan in je jeugd. Je bent opgegroeid in Heist-op-den-Berg, tussen de velden, en al van jongs af was je een natuurliefhebber. Je bezocht natuurhistorische musea en dierentuinen en je was lid van een natuurvereniging. Je vader had ook een soort Wunderkammer met opgezette dieren, vlinderkasten en dieren op sterk water. Daarnaast tekende en schilderde je ook al op jonge leeftijd.

TL: Ik denk dat de kiem van alles wat ik nu doe, eigenlijk al heel vroeg aanwezig was. Ik zat vanaf mijn vijfde al op de plaatselijke academie. Vanaf dan ben ik gepassioneerd blijven tekenen en schilderen. Tegelijkertijd was ik bezeten van alles wat met de natuur te maken had. Ik maakte dan ook vaak natuurwandelingen doorheen de Netevallei en andere natuurgebieden. Ik had ook terraria en aquaria en een grote volière. Terwijl ik nu eigenlijk nauwelijks nog in de natuur kom en een stadsmens ben geworden. Maar die interesse is gebleven, en diende zich aan als onderwerp in mijn werk.

HVC: Je hebt zelfs even gespeeld met het idee om bioloog of landschapsarchitect te worden?

TL: Dat was naïef. Tijdens mijn middelbare studies wiskunde-wetenschappen leerde ik al gauw dat wetenschappen niet alleen maar naar planten en dieren kijken is, en dus gaf ik snel toe aan mijn artistieke roeping. Op mijn achttiende ging ik dan ook vastbesloten naar de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen.


En fôret de Fonainebleau (2011)
  

HVC: Je hebt naast je respect voor hedendaagse kunstenaars ook een grote fascinatie voor Romantiek, Barok en Expressionisme. Werd dat eigenlijk al aangewakkerd vóór je academietijd, of is het pas vanaf het moment dat je les begon te krijgen dat je kennis hebt gemaakt met al die kunstenaars?

TL: Ik heb in de zomer voordat ik naar de academie ging een Interrail-ticket gekocht waarmee je door heel Europa kon reizen. Ik ben die hele zomer van elk groot museum naar het volgende getrokken. Op heel korte tijd heb ik toen de hele Westerse kunstgeschiedenis zien passeren. Vanaf mijn 18de koop ik elke week een kunstboek. Ondertussen heb ik al een hele wand vol.

HVC: Je bent iemand die openlijk de Taschen-kunstboeken waardeert. Net omdat daar de basiskunstenaars in staan?

TL: Ja, de “Taschen-kunstenaars”, daarmee begon het voor mij. Ik ben net naar het Van Gogh-museum in Amsterdam geweest. Wel, ik vind dat verpletterend goed. Alleen, als iemand vraagt wat je goed vindt en je zegt: “Vincent Van Gogh!”, dan komt dat nogal naïef over. Maar dat is nu toevallig wel buitengewoon goed. Ook Rubens, Ensor, Picasso, Gauguin en Munch zijn fantastische kunstenaars die iemand die nauwelijks iets van kunst kent, ook nog zou kunnen noemen. Maar er zijn natuurlijk nog zoveel andere geweldige kunstenaars.

HVC: Je had in het begin ook het geluk dat je in de Antwerpse academie les kreeg van kunstenaar Fred Bervoets. Een legendarische lesgever die ook als mens en kunstenaar erg gedreven en bezeten is.

TL: Fred heeft een enorme energie. Hij behandelde zijn studenten niet vanuit de leraar-leerling positie, maar echt als collega-kunstenaars. Hij sprak vanuit de praktijk en was enthousiast over kunstenaars, zonder dat hij er een boek van bij had. Dan moest je dat snel op een bierkaartje kribbelen en zelf gaan opzoeken, toen nog in de bibliotheek. Op die manier heb ik heel veel kunstenaars leren kennen, en werkte zijn vuur als een goeie stimulans. Van hem als kunstenaar heb ik geleerd om een heel eigen traject koppig te blijven volgen, wars van modes of tendensen. Dat vind ik knap aan Fred: dat hij zonder enig compromis zijn eigen pad volgt.

HVC: In jouw werk lijkt het ook niet alsof je compromissen maakt. Want met andere kunstenaars in België kun je jou niet meteen vergelijken. Toch niet qua beeldtaal.

TL: Ik denk dat je moeilijk een artiest zult kunnen opnoemen, ook internationaal, waarvan je zegt: “Oh, daar heeft Liekens heel hard bij geleend.”


Chaos heerst (2011)


HVC: De meeste kunstenaars gaan nadat ze uit de academie komen de eenzaamheid in. Maar jij richtte met gelijkgezinden het kunstenaarscollectief Placenta op. Onder die naam organiseerden jullie jarenlang tentoonstellingen in leegstaande ruimten in Antwerpen.
Samen sterk?

TL: Ja, het Placenta-collectief bestond uit mensen die ik op school had leren kennen: Bart Van Dijck, Nadia Naveau, Philip Metten, Caroline Coolen en Stefan Serneels. Maar ook kunstenaars als Vaast Colson, Nick Andrews, Anton Cotteleer, Lieven Segers, … zijn vrienden die ik al ken van in mijn academietijd. In het begin liepen we de deur plat bij elkaars atelier en voerden we veel discussies over kunst tot diep in de nacht. Nu moet ik zeggen dat dat die discussies wel na enkele jaren stoppen. Al heb je dat nodig in het begin, om jezelf te positioneren; om te weten wat je écht vindt, en wat je niet vindt. Maar op een gegeven moment weet je waar een ander voor staat en respecteer je dat zonder dat je daar verder nog over in discussie moet gaan.

HVC: Organisch zijn jullie elk je eigen pad gegaan zonder bij wijze van spreken nog bij elkaar te rade te gaan?

TL: Ja, maar in het begin was dat wel heel belangrijk. En wij waren ook zo wat ‘angry young men’ die niet zaten te wachten om gevraagd te worden door de één of andere curator, maar liever de dingen zelf organiseerden op onze manier.

HVC: Dat was slim. Want veel andere ‘young artists’ staan na hun afstuderen vaak plots alleen en lopen wat verloren. En nog erger: wachten tot iemand hen de hand reikt.

TL: Dat was noodzakelijk, ja. Ik heb natuurlijk ook het geluk gehad dat in mijn afstudeerjury Adriaan Raemdonck zat, de galerist van Galerie de Zwarte Panter in Antwerpen. En ook de genoemde Fred Bervoets en Ysbrant. Twee voorname kunstenaars van zijn galerij, die beiden tegen hem zeiden: “Dat werk is fantastisch! Die moet je nemen, Adi!” Ik weet niet of dat de doorslag gaf, maar kort na de jury vroeg hij mij om in zijn galerie te exposeren. Ik kon mij dus niet permitteren om een week stil te vallen, en bleef na de academie gewoon verder schilderen. Ik zocht een goedkoop appartement, en richtte de grootste kamer - de living eigenlijk – in als atelier. Ik heb in die zin mijn prioriteiten gesteld. Mijn ouders - die dat ook goed nieuws vonden dat ik al direct werd opgepikt - hebben voor mij tot aan de opening de huur betaald, zodat ik daar alvast niet van moest wakkerliggen.

HVC: Naast je kunstenaarschap cureer je ook thematische tentoonstellingen, zoals vorig jaar bijvoorbeeld Het Wonderkabinet in Het Pand in Gent. Dat was een rariteitenkabinet met kunstwerken in confrontatie met bijzondere objecten uit de collecties van UGent. Of binnenkort Cowboys en Indianen, over de mythologie van het Wilde Westen. Beiden maakte je samen met curator Frank Herreman. Hoe combineer je het kunstenaarschap met je werk als tentoonstellingsmaker?

TL: Dat is gewoon één geheel. Dat loopt door elkaar, want dat zijn thema’s die ook in mijn werk zitten. Ik maak eigenlijk de schilderijen die ik zélf zou willen zien, en ik maak de tentoonstellingen die ik zélf zou willen bezoeken. Al mijn fascinaties komen samen in mijn werk, en komen bij elkaar in de tentoonstellingen die ik cureer. Die expo Cowboys en Indianen met veel objecten uit de collectie van wijlen Bobbejaan Schoepen, organiseer ik niet toevallig. Ik heb zelf al werk rond cowboys gemaakt. Heel dat westerngegeven heeft mij altijd gefascineerd. Dus nu maak ik er een tentoonstelling rond. Voor mij gebeurt dat heel organisch. Dat is niet vergezocht. Als ze mij nu zouden vragen: “Kun jij een expo cureren rond dit of dat?”, ik weet niet of ik er zou op ingaan. Ik doe gewoon de dingen die ik zelf wil doen.

HVC: Maar van jezelf hing er bijvoorbeeld in Het Wonderkabinet maar één werk. Waarom wil je dan zo’n expo maken?

TL: Ik kan met evenveel plezier naar de dierentuin, naar een natuurhistorisch museum of naar een natuurgebied gaan, als dat ik naar kunst ga kijken. Voor mij is die ervaring heel gelijklopend. En in die tentoonstelling heb ik die twee interesses en passies gecombineerd. En ik heb willen aantonen dat dat eigenlijk niet zo verschillend is: dat kennis en kunst beginnen bij verwondering.

HVC: Je houdt er ook van om met je werk in speciale locaties te exposeren, zoals in de Marmeren Zaal in de Zoo of in een leeg zwembad in Brussel.

TL: Ja, hoewel ik nu ook wel eens zin heb om in een witte, cleane ruimte te gaan exposeren. Fred Bervoets was op een tentoonstelling van mij in een leegstaande kerk. Er hingen heel veel grote werken, bijna tegen elkaar, met ertussen de pilaar. Hij vroeg: “Weet je wie je grootste concurrent is?”

HVC: Jijzelf?

TL: (lacht) Ja. Hij zei: “Elk werk is gewoon een topper! Maar er hangen er zoveel, en dan ook nog in een neogotische kerk! Je beconcurreert jezelf!” Als hij het al zegt, een kunstenaar die zelf alles bomvol hangt al was het behangpapier ... (lacht).

HVC: Je zei eerder al heel mooie dingen over schilderkunst. Over de tijdloosheid van het doek. En dat er al 500 jaar geschilderd wordt met dezelfde middelen: olieverf op doek. Elke schilder gebruikt al eeuwen ongeveer dezelfde verf en penselen, zoals een muzikant het moet doen met steeds dezelfde akkoorden. Het klopt dat schilderkunst nog steeds is wat het was. Ik had daar nooit op die manier over nagedacht.

TL: Je kunt niet anders dan je in die traditie plaatsen, want dat is nu eenmaal een feit. De eerste uitdrukkingen van cultuur kunnen we in de grotten van Altamira zien, en dat waren dierschilderingen op de wand. Je kunt dus in een grillige lijn gaan van daar naar mij, of naar alle schilders die nu schilderen. En sowieso, als ik vandaag een leeuw schilder, denk je aan de leeuwen van Pieter Paul Rubens, of aan die van Eugène Delacroix. Je kunt dat gewoon niet loskoppelen. Tenzij je de schilder Delacroix niet kent, dan niet natuurlijk. Maar als je die wel kent, dan heeft dat resonanties in de leeuw die ik vandaag schilder. Als je een duif schildert, dan denk je automatisch aan Picasso. Die connotatie blijft.

Alles komt uit een traditie. Ik vind de gedachte interessant dat ik vandaag schilder met dezelfde middelen als Van Eyck. Quasi. Dat is dezelfde verf. Op doek. Hij schilderde op paneel. Wat later schilderde Rubens op doek. Ik moet schilderen met dezelfde kleuren, met dezelfde middelen. Ik strijd met dezelfde wapens. Ik sta voor dat witte doek net zoals eender welke schilder er voor stond. En ik moet het doen; die kleuren en die verf ‘ schudden’ tot een nieuw beeld. Dat is voor mij net hetzelfde als voor mijn collega’s eeuwen geleden.


Foto: Djego Franssens
 
Foto: Diego Franssens


HVC: Dat is toch geschift. Dat jij als man daar anno 2015 weer voor zo’n doek staat, en eigenlijk óók de tijdsgeest uitdrukt.

TL: Terwijl, als je met video werkt, dan is die geschiedenis een stuk recenter. Zelfs fotografie bestaat maar vanaf halfweg de 19de eeuw. Maar de geschiedenis van de schilderkunst is zo veel eeuwen oud.
Het is mijn taak als schilder om dat medium te blijven vernieuwen. Want je moet wel verrassen. Daarom vind ik het belangrijk om veel te kennen. Het verhaal dat wij nu vertellen en dat mensen bezighoudt, is in essentie niet verschillend van dat van iemand die tijdens de Middeleeuwen leefde. Die werden ook verliefd, en hadden angst voor de dood, en hadden hun twijfels, ... Maar de manier waarop is wel belangrijk om te kunnen communiceren met mensen van vandaag. De schilders van de Middeleeuwen schilderden op die manier om die menselijke verhalen over te brengen naar de mensen van toen. En wij moeten een andere vorm zoeken, om de mensen van vandaag te verrassen en te raken, om onze tijdsgeest uit te drukken.
De verhalen en gevoelens zijn hetzelfde, maar de vorm verandert altijd.

HVC: Je vergelijkt schilderen ook met poëzie. Waarom?

TL: In een roman heb je een heel tijdsverloop. En poëzie is veel kernachtiger en moet met heel weinig toekomen. Wij schilders zitten op een paar vierkante meter – bij mij toch - maar soms veel minder, en daar moet je een hele wereld mee oproepen. Je moet betekenis en emoties evoceren waar iemand anders misschien een hele roman voor nodig heeft. En daarom zeg ik: ‘Poëzie!’ Omdat dat erin slaagt om met een paar woorden een hele wereld op te roepen. En dat moet een schilderij ook doen. Want dat is eigenlijk maar een moment in stil beeld.

HVC: Maar je moet natuurlijk ook een moment nemen om die persoon te capteren. Als het moment voorbij is …

TL: Ik houd van schilderkunst die sensationeel is. Ik weet: dat klinkt eigenlijk heel plat. Bij ‘sensationeel’ denk je aan circus. Maar toch houd ik van datgene dat mensen aantrekt, grijpt, op een positieve of negatieve manier. En dat ze dan in het werk worden gesleurd.


Taxidermist 2014 (acryl- en olieverf op doek, 150x200cm)


HVC: Bij jouw werk blijven mensen wel hangen, er valt veel te zien.

TL: Omdat ik zowel inzet op het beeld – je kunt dat natuurlijk niet helemaal van elkaar lostrekken – als op het schilderkundig avontuur. Het ‘plastische’ verhaal is net zo belangrijk als het narratieve. Laat ons zeggen dat je er anekdotische verhalen kunt in ontdekken. Maar tegelijkertijd probeer ik het medium verder te onderzoeken en verder te duwen. Ik ben pas naar het Rijksmuseum geweest. Daar hangt De Nachtwacht van Rembrandt. Er hangt ook een werk van Frans Hals met hetzelfde thema, eveneens grandioos. Maar er hangen ook heel veel werken van tijdgenoten met dezelfde geportretteerde gildes, die mij totaal niks doen. Ik vraag me er hoogstens bij af wie die personen zijn en wat ze doen. Maar eigenlijk kan zelfs dat me niet schelen. De schilderijen blijven hangen in de anekdote. Maar Rembrandts Nachtwacht overstijgt dat ineens, door de magistrale manier waarop het geschilderd is.

HVC: Is het niet omdat we dat beeld kennen dat het dan meteen al dieper gaat? Stel dat je dat beeld nog nooit gezien had in een reproductie?

TL: Nee, ik kan bijvoorbeeld naar een Rubens of Caravaggio kijken zonder mij af te vragen welke heilige er op staat.
Het is de manier waarop. Want al die tijdgenoten van Rubens schilderden diezelfde thema’s: Bijbelse taferelen en mythologische thema’s. Dus het komt niet door het thema dat Rubens uitblinkt. Het is door de bravoure, de compositie, de kleuren, … kortom gewoon de manier waarop dat is gedaan, dat hij zich onderscheidt. Je kunt inhoud en vorm wel niet volledig loskoppelen. In het ‘hoe’ zit natuurlijk ook al de inhoud.

HVC: De beweegreden om elementen in je werk te gebruiken, is zowel inhoudelijk als vormelijk: je steekt veel informatie in je schilderijen.

TL: Voor mij is het soms belangrijk om heel veel over mijn onderwerp op te zoeken. Al ben ik mij bewust dat alle zaken die ik in het werk stop niet noodzakelijk door de kijker worden gelezen.
Ik geloof dat een groot deel van de interpretatie van het werk bij de toeschouwers ligt. Een sterk beeld provoceert betekenis bij de kijker. Het werk is natuurlijk niet vrijblijvend en dwingt misschien bepaalde interpretaties af, maar de uiteindelijke betekenis ligt toch bij de toeschouwer. Een werk dat te erg wil duiden is vervelend. Ik heb liever een beeld dat open is. 


The study
 

HVC: Dus tijdens het schilderen ben jij je wel bewust van de kijker? Of niet?

TL: Ik ben dan ook de kijker. Schilderen is actie-reactie. Want soms kom ik in mijn atelier en doe ik bijvoorbeeld iets heel nonchalant en heel impulsief, dat plots een verrassend resultaat oplevert. Soms lijkt het werk verknoeid en verlaat ik even misselijk het atelier. Maar door die impulsieve daad zie ik, als ik terugkeer, wel dat dat beeld nieuwe mogelijkheden geeft. Het resultaat wordt anders dan gepland. Dus in die zin maakt dat schilderij ook een beetje zichzelf.

HVC: In een vroeger interview met Fleur Van Groningen in de krant De Morgen zeg je dat als je voor het doek staat, je moet barsten van het zelfvertrouwen. Je ziet dat als een stukje de wereld veroveren. Maar hoe zet je dan zo’n schilderij op? Want je hebt je ideeën, je hebt alles, en dan begin je er gewoon aan? En dan voor dat doek staan, en zeggen: “Ik, Tom Liekens, ga hier een meesterwerk maken!”?

TL: Amai, heb ik dat toen gezegd? Dat is al lang geleden! Ja, er is veel twijfel vooraf. Ik stel bijvoorbeeld heel lang het moment dat ik ga schilderen uit. Omdat dat altijd zo’n berg is waar je over moet. En ik kan soms ook twijfelen achteraf, maar dat is minder. Meestal als iets af is, ben ik al bezig met het volgende en probeer ik niet te veel terug te kijken. Er moet een soort piek van zelfvertrouwen zijn voor ik begin. Dan sta ik voor het doek en roep ik: “Come on, bring it on! Nu is het jij tegen ik.” Erg macho allemaal. (lacht)
Want het is net die lange schilderstraditie die je kan verlammen. Als ik naar een topmuseum ga, zoals bijvoorbeeld Het Louvre, kan mij dat overvallen. “Ik kan net zo goed stoppen,” denk ik op zo’n moment. “Want kan ik hier iets aan toevoegen? Met dit alleen kan de mensheid verder. Ik hoef niet nog meer schilderijen in de wereld te brengen.” Dus ik moet wachten op momenten dat ik denk: “Nee, ik wil mijn kantlijn hier zetten, en wel zeer krachtdadig en groot.”

HVC: Je moet op een gegeven moment de kunstgeschiedenis neersabelen. Anders begin je er niet aan. Je zei ergens dat je werken ontstaan in een golfbeweging: het gaat je om het vernietigen, het verbeteren. Schilderen om te schilderen zegt je eigenlijk niks. Het moet een soort wrijving geven. Die veroveringstocht op het doek is belangrijk voor jou, hé? Zo effe rustig al fluitend een schilderij opzetten, doe je niet: het is toch een soort boksring die je ingaat.

TL: Het momentum is belangrijk bij mij. Het heeft bij mij geen zin om van nine to five te werken. Ik moet een moment afwachten. Dat kan dan dinsdagnamiddag om 14u. zijn, en dan schilder ik ineens zes uur. En heel die koers van dat schilderij wordt dan bepaald op dat moment. Maar als ik dat niet voel, dan heeft het gewoon geen enkele zin. Want dan sta ik voor dat doek als iemand die niet kan schilderen. Wat moet ik daar dan doen? En dan weet ik het eigenlijk zelf niet. Ik moet een drang hebben. ‘Noodzaak’ klinkt te romantisch. Je kunt ook zeggen: goesting, … een soort drive die ik moet voelen. Anders gebeurt er echt niks. En dan rol ik erin en dan maakt dat schilderij zichzelf. Ik heb bij momenten wat je kunt noemen ‘een painter’s block’. Dan kijk ik in mijn eigen boek en weet ik niet hoe ik dat heb gemaakt. Dan denk ik: “Ik kan dat niet meer!” Dan heb ik de vrees dat mijn beste werken gemaakt zijn, zoals James Ensor dat ook deed voor zijn 40ste.

HVC: Je steekt er alles in. Ben je dan zenuwachtig als je voor het eerst zo’n vers werk toont aan iemand anders?

TL: Wat iemand anders vindt van mijn werk kan me, om eerlijk te zijn, steeds minder schelen.

HVC: Ook niet als het je galeriehouder, kunstcriticus of museumdirecteur is?

TL: Nee.

HVC: Wil dat zeggen dat jij zo overtuigd bent van jezelf?

TL: Ik heb toen ik jonger was heel veel gehad aan Fred Bervoets enerzijds, en Ysbrant anderzijds. Dat waren twee veel oudere artiesten die geïnteresseerd op mijn atelier langskwamen. En daar had ik bijna een soort vaderlijke zegen van nodig. En die kreeg ik meestal ook. Hun mening vind ik nog steeds belangrijk. Niet dat ik zit te schilderen met in mijn achterhoofd: “Wat zouden ze ervan denken?” Maar als dat werk er dan is, ben ik wel benieuwd wat bijvoorbeeld Fred of Ysbrant ervan vindt. Dat zijn eigenlijk de enige twee. En dan mijn lief. De rest kan mij niet schelen, zelfs mijn ouders niet.

HVC: Maar het kan wel gebeuren dat een lief ingewisseld wordt, toch?

TL: (lacht) Ja, da’s waar. Mijn lief kan veranderen.
Ik bedoel de persoon die op dat moment het dichtst bij mij staat. Ik ga mijn schilderij niet veranderen omdat mijn lief het niet goed vindt. Ik vind het alleen belangrijk dat die dat goed vindt, snap je? Niet wat jij ervan vindt, of wie dan ook … No offense. Dat kan mij echt niet schelen.

HVC: Hmm …

TL: Je kunt honderd mensen tegenkomen die iets fantastisch vinden, en honderd andere mensen die datzelfde kunstwerk verschrikkelijk vinden. Wat wil dat zeggen? Dat heft zichzelf op.

HVC: Ja, maar wat als ‘in de verkoop’ niemand om dat werk geeft?

TL: Dat kan mij ook niet schelen. Ik heb zo veel werken van 5m op 2m: dat is een soort commerciële zelfmoord. Had ik dezelfde energie gestoken in werken van 1m20 op 80cm, dan was ik rijker geweest. Maar dat interesseert mij ook niet. Soms moet een bepaald werk klein zijn. En een ander werk – en dat is dan meestal in mijn geval (lacht) – moet dan groot zijn. Klaar. Elk schilderij is ook één voor mezelf. Ik kan niet leven met een werk waar ik niet van houd. Dan bestaat het niet. Je kunt zeggen: “Je schildert voor jezelf.” Maar dat is natuurlijk dubbel, want ik schilder ook voor de kunstgeschiedenis. Ik weet te veel.
Echt voor het plezier schilderen, doen mijn leerlingen op de avondschool. Zij schilderen bijvoorbeeld een stilleven in een impressionistische toets. En je ziet die genieten. Terwijl bij mij elk schilderij écht wel een struggle is. In die zin ligt dat genot vaak niet in het schilderen – toch vaak een gevecht – maar in het moment dat het eindelijk af is. En daar is mijn inzet groter. Ik wil mezelf verrassen, ik wil een beeld brengen dat mij blijft boeien. Daar haal ik mijn genot uit.

HVC: Uit het eindresultaat dus?

TL: Ja, ik ben eigenlijk heel resultaatgericht. Je hebt kunstenaars die dat niet zijn, maar ik wel.

HVC: Dus toch om een aaitje te krijgen van de mensen …

TL: Neen. Van mezelf. Dat is echt dansen met mezelf (lacht). Ik schilder eigenlijk echt de werken die ik zelf wil zien.


In the Eye of the Tiger, 2009, (olie en acryl op doek, 200 x 300cm)


HVC: Ik las ergens dat je graag decoratieve elementen in je werk gebruikt. Je schrikt er bijvoorbeeld niet voor terug sjablonen te gebruiken. En je houdt ook van schilderkundig samplen.


TL: Ik houd niet zo erg van te ‘handige’ schilderkunst. Als iets te virtuoos is, kan mij dat soms tegensteken. En zeker bij mezelf. Dan heb je zo’n … In de academie noemen ze dat ‘een poot’; dan ben je ‘een pootschilder’. En ik heb dat altijd verschrikkelijk gevonden, die uitdrukking. Dat is zo makkelijk, zo half expressionistisch: tjoef, tjoef. En dat ziet er altijd graaf uit. Maar ik vind dat ook vervelend. Omdat ik dat op een manier te goed kan. Ik weet hoe je zoiets doet, en dus werp ik graag obstructies op.

HVC: Om het boeiend te houden?

TL: Ja. En zo probeer ik andere schilderstijlen, die ik bijvoorbeeld zie op kitscherige schilderijtjes of op wandtapijten, erin te integreren. Als een soort Fremdkörper. Om zo tegen mijn eigen hand in te werken. Alsof ik met mijn linkerhand zou schilderen. Soms staat er zo iets slecht geschilderd op het doek, en toch klopt het in het geheel beter dan dat je het zou verbeteren. Een perspectief dat er net langs zit, bijvoorbeeld. Ook al wil ik het perspectief niet bewust slecht zetten. Maar ik wil het ook niet bewust goed zetten. Dus ik doe dat, en dan zegt iemand: “Amai, dat perspectief klopt niet.” Dan denk ik: “Ja, maar dat maakt niet uit.” Als het wel had geklopt, dan zou het misschien ook saaier zijn geweest.

HVC: Iemand zag in je werk een vergelijking met kunstenaar Philip Vandenberg.

TL: Ook met Philip Vandenberg had ik heel goede gesprekken. Ik had hem een paar keer als gastdocent, en heb zijn werk ook altijd erg sterk gevonden. Ik ben pas zijn atelier gaan bezoeken met zijn dochter Hélène. Dat is eigenlijk hetzelfde verhaal als van elke kunstenaar waar ik van houd: je kunt hem met niets vergelijken. Er zijn wel wat raakpunten, maar eigenlijk heeft hij gewoon gedaan wat hij vond dat hij moest doen, klaar. Dat is eigenlijk super evident. In feite zou elke artiest dat antwoord moeten geven.

HVC: Maar hij is toch ook ten onder gegaan omdat hij te weinig respons had? Jij zegt: Respons, dat kan mij niet schelen.
Zie jij jezelf, als er tussen hier en tien jaar geen kat nog naar je schilderkunst komt kijken, toch verder wroeten?

TL: Maar bij Philippe Vandenberg, dat was nu ‘geen kat’, dat waren heel veel katten. (lacht) Misschien niet zo veel katten als hij zou willen, maar er was toch nog veel volk. Hij heeft tijdens zijn leven bijvoorbeeld twee grote museumshows gehad, die ik heb bezocht.

HVC: Maar hij vond toch dat hij te weinig werd erkend. Zie je dat ooit gebeuren bij jezelf?

TL: Ik ben niet van plan om een gefrustreerde kunstenaar te worden. Als kunstenaar, of ook als muzikant, is het heel gemakkelijk om gefrustreerd te zijn, want er zijn namelijk altijd mensen die meer succes hebben. Zelfs Luc Tuymans kent nog artiesten die meer succes hebben. En die artiesten denken: “Shit, was ik maar Picasso.” En Picasso dacht: “Was ik maar die en die.” Enfin, neen, bij Picasso stopt het. (lacht) Die heeft echt bereikt wat je kunt bereiken. Je kunt altijd meer willen. Maar carrière-ambitie vind ik niet zo’n goede motor: het volgende werk moet de ambitie zijn. Of de volgende expo. Maar wat is ‘er’ en ‘het’? ‘Er’ komen en ‘het’ maken? ‘Er’ en ‘het’ is voor mij abstract. Het volgende werk, dat is concreet. De volgende expo, dat is concreet. Ik probeer echt zo te leven.
Het feit dat ik vijftien jaar later nog altijd bezig ben, is eigenlijk voornamelijk omdat ik mijn succes altijd heb gezien in het maken van wat ik vond dat ik moest maken. En exposeren op de manier die ik wou, zonder compromis. Ook door zelf veel te organiseren, zowel solo- als groepstentoonstellingen. En ik heb door een aantal uren les te geven en een huis te kopen, mijn leven zo georganiseerd dat ik niet afhankelijk ben van alleen de verkoop van mijn werk. Veel mensen proberen een succes na te streven dat ze niet zelf in de hand hebben: bijvoorbeeld een snelle internationale carrière, of opgepikt worden door een topgalerie, of in een museumcollectie terecht komen, … Ook ik ben erg ambitieus en timmer aan de weg, maar ik wil mijn geluk daar niet van laten afhangen. 


Kempen
 
HVC: Vind je dat de kunstenaar een bepaalde rol moet opnemen binnen onze maatschappij? Of vind je dat iedere kunstenaar dat voor zichzelf beslist?

TL: Ja, ik vind dat de rol die de kunstenaar heeft - namelijk kritisch zijn en kritisch omgaan met de wereld - een rol is die voor iedereen is weggelegd. Ik vind dat ook een bakker – en een bankdirecteur zeker - zijn verantwoordelijkheid moet opnemen en het best mogelijke brood bakken.

HVC: Wat zie je als het belangrijkste aspect van je kunstenaarschap? Een soort schoonheid scheppen? Ons goede schilderijen tonen?

TL: Verwondering vind ik een beter woord dan schoonheid. Ik wil niet met mijn schilderijen de wereld veranderen. Ik heb geen hoger doel dan verrassende schilderijen maken die ontroeren en verwonderen, en dat wil ik blijven doen. Een topschilderij kan ook een ware kick geven. Ik ervoer dat voor het eerst voor Stalingrad, een reusachtig schilderij van Asger Jorn, dat ik op mijn 18de zag in Denemarken. Ik werd omvergeblazen en voelde de grond onder mij wegzakken. Het gevoel dat je naar iets kijkt dat je ver overstijgt! Ongelooflijk! Dezelfde emotie kan ik ervaren als ik bijvoorbeeld in een soort oneindig landschap sta, in de bergen, of aan de zee. En die kick kan ik in niks anders vinden dan in beeldende kunst, en in mindere mate ook in muziek. Het is een soort sublieme ervaring.
En als ik al een doel heb, is het om werken te maken die hopelijk bij sommige mensen die sublieme ervaring - al is het maar voor enkele seconden - teweeg brengen.

HVC: In Venetië onlangs, in het Museum voor Schone Kunsten, kon ik bijna niet weg uit een bepaalde zaal, omdat er zoveel schilderijen me bleven aantrekken. Ik bleef daar maar hangen en weer weggaan, en terugkeren. Ik durfde daar zelfs niet meer terugkeren op den duur, omdat die wachter waarschijnlijk dacht: “Wat is dat voor een rare!” Dan voel je die verf als het ware gloeien op je borst. Helaas ervoer ik die gloed weinig op de Biënnale zelf.

TL: Schrijver Hugo Claus heeft eens gezegd dat als er binnen 150 jaar een jongen tegen het meisje waarop hij verliefd is, één zin uit één van zijn gedichten in haar oor fluistert, dan heel zijn oeuvre zin heeft gehad. Dat vind ik een fantastische gedachte.
Ysbrant verwoordt dat mooi. Hij geeft als voorbeeld de manier waarop de Rococo-schilder Jean-Honoré Fragonard een plooi in een jurk schildert. Vanaf dan resoneert dat in alle plooien die je in je verdere leven zult zien. Hij dwingt je om ineens de schoonheid van een plooi te zien. De plooi bestond al, maar de schilder legde die in verf vast, voor altijd. Eens je Paul Cézanne hebt ervaren, zie je een appel anders.
Er was eens een expo van Casper David Friedrich in Duitsland, en de rit terug was heel lang. En heel dat landschap - het werd donker - zag ik ineens door zijn bril. Hij dwong mij de wereld anders te zien. Dat je dat kunt teweegbrengen: even de mensen laten stilstaan bij iets …
Al wat ik schilder zijn beelden die al bestaan, maar ik leg die vast. Je kunt zeggen: “Och ja, dat ken ik wel!” Maar iemand legt het vast. Dat is ook zo in muziek, literatuur of film. In de komische Britse reeks The Office bijvoorbeeld, is er vaak een awkward silence: iedereen kent die ongemakkelijke stiltes, maar het is geniaal dat Ricky Gervais dat vastlegt. Vanaf dan sta je er bij stil. Bij elke stilte denk ik: “Amai, dat is hier een ‘The Office’-moment.” En dat vind ik straf, dat je even iets ‘duidt’ en vastlegt.

HVC: Dat je de waarheid ‘verkunstigt’, en dat die kunst dan weer waarheid wordt.

TL: In het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen hebben ze een schilderij van Eugène Laermans, een sociaal realist, waar hij een moeder en kind schildert die langs een kerkmuur lopen. Op die muur valt een streep licht. Dat heb ik dus al duizend keer gezien. Maar door dat schilderij is dat ineens zo prachtig! Doordat hij dat heeft geduid, valt mij dat nu ineens ook op in het straatbeeld.

HVC: Maar bij jouw werken kan je dat moeilijk zeggen, omdat het taferelen zijn die je niet hier op de hoek van de straat tegenkomt. Je komt hier geen berg leeuwen tegen.

TL: Nee, dat is waar. Ik leg andere dingen vast voor de eeuwigheid: de tragiek van een aangespoelde walvis, bijvoorbeeld. (lacht)

HVC: Hoe ga je trouwens praktisch te werk tijdens het schilderen? Hoe ontstaan je schilderijen?

TL: Ik heb eigenlijk veel ideeën, maar er zijn er weinig die blijven hangen. Daar moet soms wat tijd over gaan, voor de interessantste komen bovendrijven. Dat kan soms jaren zijn. Ik ben nu soms ideeën aan het uitvoeren die ik al veel langer had, maar waar het toen het moment niet voor was. Ik documenteer me vervolgens heel goed: vroeger in de bibliotheek en nu op het internet. En dan maak ik voorstudies. Dat zijn dan meestal collages waarvoor ik fotomateriaal verknip en samenplak. Vervolgens maak ik er aquarellen van of een ets. Vroeger maakte ik de etsen achteraf, maar nu maak ik die ook als voorstudie.










Atelier zomer 2015

HVC: Omdat je vindt dat een schilderij een voorstudie nodig heeft voor de opbouw?

TL: Ik heb schilderijen waar ik dat niet bij heb, maar sommige van mijn schilderijen zijn zo complex qua beeld, dat ik niet zomaar kan beginnen.

HVC: Maar kan die ets dan niet toch ook al zo super zijn, dat je denkt: “Deze ets heeft geen schilderij meer nodig!”?

TL: Ja, dat zou kunnen. Maar ik denk dan altijd: “Elk schilderij kan nog wel mijn beste ets overtreffen.”

HVC: Ach zo, vertel verder.

TL: Die ets kan op zich bestaan. Voor het schilderij is het slechts een leidraad. Maar daarna kan er schilderkundig wel nog van alles gebeuren. Dat plan heb ik vaak wel nodig. Dat moet ik dan afwisselen met periodes waarin ik aan iets begin zonder al te veel te plannen. Dan vlieg ik er gewoon in, bij wijze van spreken. Zoals mijn geschilderde bossen (De Grote Brand, 2011 en En Forêt de Fontainebleau, 2011): die zijn heel spontaan ontstaan, zonder plan. Of zonder te weten wat het eindresultaat zal zijn. Ik moet die twee afwisselen.

Kongoroom, 2015 (collage van monotype en houtsnede op doek: 200 x 300 xm)


HVC: Een leven zonder penseel of verf kun je je bijna niet voorstellen, vermoed ik. Het gaat uiteindelijk toch altijd om de schilderkunst.

TL: Of om grafiek. Ik heb ondertussen al veel grafische werken gemaakt. Ik denk al even veel in drukinkt als in verf. Zeker de laatste vijf jaar heb ik waarschijnlijk meer grafiek gemaakt dan schilderijen. Maar voor mij is grafiek - die collages, die houtsneden - een soort verlengde van schilderkunst. Ze zijn voor mij even waardevol. En verschillend genoeg om het boeiend te houden. Voor mij is grafiek een totale verademing, een ware ontdekking.
Het Frans Masereelcentrum, een centrum voor grafiek in Kasterlee, heeft mij enkele jaren geleden uitgenodigd voor een residentie. Het centrum ligt tussen de bomen, en ik besloot dat bos af te drukken. Ik heb letterlijk de bomen ingeïnkt.
Zo ontstond de reeks Kempen (2011) ,grote collages van bossen in zwart-wit , samengesteld uit 10 tallen monotypes , dit zijn unieke afdrukken, gemaakt van takken, bladeren en schors. Ik herhaalde dit procedé met tropische planten voor de reeks Serre Chaude.

En daar had ik de smaak te pakken. Ideeën die al heel lang in de schuif lagen - zoals The Study (2012), die de werkkamer van Darwin verbeeldt en die ik als schilderij niet voor mij zag, kwamen ineens tot leven. Ik maakte tientallen houtsneden, en monotypes van allerhande structuren: behangpapier, hout, ruggen van boeken, planten, stoffen enz. Deze werden ingeïnkt en afgedrukt op dun chinees papier, dan verknipt en geplakt op doek tot een harmonieuze collageachtige compositie. Zo ontstonden ook andere interieurs zoals een rariteitenkabinet, Wunderkammer (2013) of Kongo Room (2015), een overvolle koloniale woonkamer waar jachttrofeeën prijken naast Afrikaanse kunstobjecten.

Het was voor het eerst dat ik houtsneden maakte en ik werd er al doende snel beter in. Bij schilderen heb ik toch al meer oplossingen klaarstaan. Terwijl ik dat bij grafiek nog veel harder allemaal moet ontdekken. Uit het experiment, vanuit een soort ‘klungelen’, ontstaan verassende werken. In zekere zin ben ik erg contraproductief door grafiek, een medium dat net ontwikkelt is om oplages te maken, aan te wenden voor het maken van grote unieke werken. Ik wissel schilderen en grafiek af, en ze beïnvloeden elkaar.

HVC: Hoe zie je zelf de inhoudelijke of plastische evolutie in je werk?

TL: Veel dingen gebeuren wel niet zo chronologisch als ze lijken. Je zou mijn werk danig moeten antidateren en op een rij zetten, om een logische evolutie te kunnen aantonen. Ik neem manieren van werken van vroegere doeken over. Of ik pik thema’s soms na jaren terug op. Dus dat is zo wat haasje-over.

HVC: Bij jou is het niet zo dat je elk jaar sterker wilt worden?

TL: Nee. Ik vind ook niet dat ik beter ben geworden.
Ik toon bij elke tentoonstelling werken van jaren geleden naast werken die ik gisteren heb gemaakt. Voor mij kan dat allemaal. Ik vind het één niet beter dan het ander, het is gewoon anders. Ik kan niet de werken maken die ik vroeger maakte, zoals ik toen niet kon maken wat ik nu maak.

HVC: Wordt het niet verwacht van een kunstenaar dat hij altijd beter wordt? Toch tot een bepaalde leeftijd? Vaak wordt over kunstenaars gezegd dat ze vanaf hun veertigste, vijftigste stagneren.

TL: Maar welke kunstenaar is nu beter geworden? Geef eens een voorbeeld.

HVC: Weinig.

TL: Van Gogh was al goed in de Borinage. Alleen is hij echt Van Gogh geworden in de Provence. Maar eigenlijk was hij al van in het begin goed. Alles zat er al in. Een later werk van een kunstenaar kan misschien wel beter dan zijn vroege werk een tijdsgeest vatten, en wordt daarom relevanter bevonden. Of andersom, want sommige kunstenaars maken op jonge leeftijd hun interessantste werk.

HVC: Geeft je dat ook een zekere rust: “Ik moet hier niet ieder jaar verder knallen!” ?

TL: Ik wil wel knallen, en ik wil ook mezelf verrassen, dus ik ben wel steeds op zoek naar andere dingen. Maar of dat nu beter is, dat weet ik niet. Soms denk ik: “Ik maak mijn werk complexer!” Maar is dat dan beter? Nee, dan is mijn werk alleen drukker (lacht).
Op de academie was ik veel naïever: dan sloeg ik een boek open, daar stond een prentje in van het skelet van een mammoet, en ik zei: “Och, da’s sjiek!” En de volgende dag schilderde ik dat skelet: drie meter hoog. En vanaf dat moment werd het een avontuur. Zonder mij daar enige vragen bij te stellen. Als ik nu een werk maak, dan documenteer ik mij en zoek ik. Is dat beter? Geen idee. Ik ben niet meer die naïeve gast van twintig, maar ik waardeer hem wel. En ik ben er ook soms een beetje jaloers op.

HVC: Op de naïviteit van toen?

TL: Om gewoon te doen. Nu denk ik daar veel harder over na. Het is niet omdat ik er meer over nadenk, dat het beter is. Het schilderij Mammoet uit 1999 is het enige schilderij dat bij mij thuis ophangt.


Delacroix's dream, (acryl- en olieverf 2015)


HVC: Je expo in het Cultuurcentrum van Hasselt (sept-nov 2015) heet Delacroix’s Dream. Ook in de titels van je expo’s verwijs je graag naar de geschiedenis.

TL: Acteur Axel Daeseleire zal die tentoonstelling openen. Hij heeft onrechtstreeks voor de titel gezorgd. Hij deelt dezelfde interesses als mij: Daeseleire heeft heel veel opgezette dieren, naturalia, schelpen, insecten en dierenkoppen. En daarnaast heeft hij een collectie van tientallen kunstwerken. Dat is echt een privé-collectioneur.
Hij had een klein werkje gekocht, heel moeilijk te dateren. Het komt naar ik vermoed uit de 19de eeuw, maar het is een beetje in de Barokke stijl van de 17de eeuw. Het gaat om christenen die door Romeinen voor de leeuwen worden gegooid. Hij vroeg me: “Zou dit niet van Eugène Delacroix kunnen zijn?” Het werk was niet kwalitatief goed genoeg, vond ik, maar ik begreep zijn vraag wel. Het leek een beetje op een werk dat de Franse schilder uit de Romantiek had kunnen maken. En dat vond ik een interessant idee. Dus ik heb dat werk gefotografeerd en daar nu een eigen versie van gemaakt. Ik noemde het werk Delacroix’s Dream , het titelwerk van de tentoonstelling.

Er hangt op de expo ook een doek met daarop een bos met tussen de bomen twee parende herten. Die neukende herten komen uit het schetsboek van Paulus Potter, een Nederlandse 17deeeuwse dierenschilder. Wat hij in dat schetsboek kribbelde, was voor zichzelf: schijtende koeien en copulerende weet-ik-veel-wat. Bij wijze van grap of voor zijn eigen entertainment. Maar die schetsen hebben het nooit tot schilderij geschopt. Tot nu.
Ook zo in Delacroix’s Dream, het werk dat Delacroix nooit maakte. Zo is de tentoonstelling ook mijn hommage aan Eugène Delacroix. Ik bewonder hem niet alleen, maar deel ook zijn liefde voor het schilderen van onder andere tijgers en leeuwen. Zoals eerder gezegd: alles is geconnecteerd met elkaar. 

Hilde Van Canneyt 2015


Tom Liekens stelt tentoon:


van 13/09 tot 08/11/15 (Opening zo 13/09, inleiding door de heer Axel Daeseleire)
Solo-expo Delacroix's dream
Cultuurcentrum Hasselt, Kunstlaan 5, 3500 Hasselt.  
Open van di tot vrij van 10 tot 17u, za en zo van 13 tot 17u


statcounter