Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Evi Vingerling



volgende interviews: Miet Warlop, Arpaïs du Bois, Ben Benaouisse
Hilde Van Canneyt interviewt Evi Vingerling (NL) ( 1979),  Brussel, september 2013.



HVC: Hallo, Evi. Je bent opgegroeid in de Verenigde Staten. Had je, toen je jong was, reeds artistieke impulsen?
EV: Ja, ik was er wel goed in toen ik klein was. Toen ik acht was, mocht ik achter in de klas posters maken voor de lessen. Ik heb een schildercursus gedaan toen ik veertien was of zo. Ik maakte ook op mijn kamer zelf tekeningen. Het was echt wel mijn hobby. Pas in het laatste jaar van de middelbare school, rond mijn achttiende, dacht ik er aan dat ik zelf ook wel kunstenaar zou kunnen worden.

HVC: Waarom ben je naar Nederland getrokken voor je kunstopleiding?
EV: Ik ben in Nederland geboren. Mijn ouders vonden dat ik mijn opleiding zelf moest betalen en in Amerika is dat heel duur. Ik wist ook - of ik voelde ook - dat er op de plek waar ik woonde voor mij geen toekomst was als kunstenaar. Ik ben toen ik klein was - weliswaar met mijn ouders - naar veel musea geweest, waardoor ik wel heel veel kunst had gezien, en wel wist wat het kon zijn. Ik zag ook dat de enige kunstenaars in mijn omgeving, nogal amateuristisch bezig waren. Dus dacht, als ik het serieus wilde doen, dat ik ofwel naar een hele goede school in Amerika moest, in Chicago of Rhode Island, ofwel dat ik naar Nederland moest, waar ik toen juist een maand op vakantie was geweest. Zo is het dan de kunstacademie in Den Haag geworden. 

HVC: Wat heeft die vierjarige opleiding aan de academie je zoal geleerd?
EV: Het meest waardevolle dat ik op de academie heb geleerd, is praten over mijn werk. Ik sprak daarvoor ook nauwelijks Nederlands. Maar sowieso leer je een bepaalde taal op de academie, en je leert ook zelf over je werk na te denken.

HVC: Zouden je werken uit de tijd dat je afstudeerde, nu nog voor ons herkenbaar zijn?
EV: Ja, ik denk het wel. Mijn werk heeft een beetje een rondje gemaakt. Wat ik toen deed, staat vrij dicht bij wat ik nu doe. In de tussenperiode is mijn werk heel strak geworden en veel minder herkenbaar, terwijl het nu weer wat warmer is geworden, met wat meer ‘ruis’ erin ook. 

HVC: Ik bezocht een paar maanden geleden je tentoonstelling in het museum van Schiedam (NL) en nu zijn we hier in de projectruimte van Wiels te Brussel. Je werk is wel veranderd in die korte periode. Is dat toeval, of plan je zoiets?
EV: Voor mijn expositie in het museum van Schiedam, schilderde ik op een egale manier. Als je dan zo’n 12 doeken af hebt - ik heb er natuurlijk veel meer gemaakt, maar bij een 12-tal was het gelukt - ja, dan ben je het een beetje zat. Dan word ik ook ongeduldig en denk ik: “Dat is niet interessant meer.” Dan wil ik er weer beweging in. En zo gebeurt dat constant.



HVC: Ik zal wat dingen overlopen die andere mensen hebben geschreven over je werk:
Steven ten Thije schreef in de monografie over je recente werk onder meer het volgende: “Kijken naar werken van Vingerling heeft iets van een oogmassage. [...] Er ontstaat een complexe dans in de ogen van de kijker. [...] De reden waarom je oog zo onrustig wordt tijdens het kijken is omdat het onduidelijk is waar de nadruk zou op moeten liggen. [...] Je oog leent de lenigheid van de toets en springt luchtig en vrolijk heen en weer en componeert zo vele beelden uit een beeld.”
Was je je daar bewust van vooraleer hij dat schreef? Wat leer je zoal van mensen die je werk zien?
EV: Het heeft wel te maken met hoe ik schilder. Maar het is pas toen hij het zei, dat ik dacht: “Grappig dat je dat ook ziet in het kijken naar mijn schilderijen.” Want het schilderij waar hij het over had, betrof vuurwerk. Dat was een heel groot vlak, en je hebt al die stipjes waaruit het is opgebouwd. Toen ik het schilderde, was ik heel erg bezig met hoe dat ene streepje er uitzag, en hoe dat samenhing met het andere streepje.
Dus eigenlijk zag hij iets van het proces, waarvan ik dacht dat het voor een ander niet opviel. Ik vind het wel mooi dat hij dat zag. Het komt heel dicht bij hoe ik aan het werk ben.  



 

HVC: Het T-shirt dat je aan hebt, deed me toen ik binnen kwam ook wel wat denken de druppeltjes op een van je werken. Is dat een T-shirt van een van je werken?
EV: Euh, neen, maar hij is wel mooi, niet? Hij komt uit New York. Ik heb hem van een vriendin gekregen.

HVC: Je bent een van de weinige kunstenaars die wil dat je werk er gemakkelijk en vanzelfsprekend uitziet, en zelfs dat het er simpel gemaakt uitziet. Hoe komt dat?
EV: Mijn lievelingsgevoel is geassocieerd met een beeld van wilde, open vrijheid: dat je helemaal los in de wereld staat, dat alles open valt. En als ik mijn werk maak, dan wil ik ook dat mensen die vrijheid erin voelen. Ik vind het ook belangrijk dat je in het kijken niet kan blijven haken op iets. Alsof je naar ballet kijkt dat heel goed is.

HVC: Je kijkt dan naar het resultaat van duizenden uren oefenen, maar het ziet er op het moment van het kijken volkomen natuurlijk en gemakkelijk uit. 
EV: Ja, en dan kan je ook lichamelijk zo’n verlangen voelen naar die beweging. Dat zou ik wel willen en kunnen teweegbrengen met mijn schilderijen.

HVC: Je wilt er ook geen symbolische lading insteken? Op zich zou ik dat niet erg vinden. Maar je werk wil je blijkbaar loskoppelen van alles.
EV: Dat is eigenlijk om datzelfde gevoel teweeg te brengen, waar ik daarnet over sprak. Op het moment dat ik ga zeggen “dit betekent iets”, dan is dat te sturend. Het is niet dat het over niks gaat: het gaat over kijken naar de wereld op zo een manier dat alles open staat. Dus dat het alleen maar is wat je ziet in werkelijkheid, maar niet alvast benoemd door een titel, een concept of een methode.


HVC: Maatschappijkritische of geschiedkundige referenties zitten niet in je werk. Je wil naar de wereld kijken als een pasgeborene, met een fris hoofd. Dat wil je ook op je doeken overbrengen: kijken zonder ballast. En je wil ook dat de toeschouwer zo kijkt - of zo leert kijken - naar je werk.
We zitten hier in de projectruimte van Wiels tijdens het gesprek naar je werk te kijken. Ik zit nu toevallig de ganse tijd voor een zwart werk. Als ik naar dat werk kijk, dan besef ik dat ik met mijn kennis van de kunstgeschiedenis weinig kan aanvangen. Je moet het beeld op zich beoordelen, dat je kan bevallen of niet kan bevallen, maar je lijkt alvast geen handboek nodig te hebben om dit oordeel te kunnen vormen over jouw schilderijen.
EV: Neen, gelukkig niet.

HVC: Dus in die zin kan je ook bij iedereen iets losmaken, zowel bij de kunstkenner als bij de absolute kunstleek.
Je isoleert dingen uit je omgeving, en dan komt er iets uit dat er soms figuratief of soms abstract uitziet, meestal tweekleurig, soms met felle kleuren, soms uitgewist. Het is ook niet altijd op het eerste gezicht duidelijk waarnaar we moeten kijken, of wat we zien. Je hebt je werken ook niet in zes seconden gezien. Hier bij dit schilderij met die losse toets, krijg je toch een andere ervaring. Het zou bijna van twee verschillende kunstenaars kunnen zijn.
EV: Zoals die plant bijvoorbeeld?


HVC: Ja. Die helemaal uitgewaaierde of uitgegomde schilderijen die ik zag in Schiedam, roepen een andere ervaring op dan de werken die hier hangen in de projectruimte.
EV: Misschien komt dat doordat ik in een bepaalde periode aan een groep schilderijen werk. En iedere periode is toch anders dan elke andere periode. En ik weet dat ik in die groep voor Schiedam heel graag werk wilde maken dat er als een waaier uitsprong. Het ging gepaard met een soort explosief gevoel. Tegelijkertijd had ik een tentoonstelling in de galerie, bij Ellen De Bruijne, en die tentoonstelling was rustiger, het waren werken met gladdere oppervlaktes, meer een woestijn: een soort ijswoestijn-gevoel.

HVC: Iemand die hier over de vloer komt, die ziet een Evi Vingerling van 2013. Je wilde hier ook geen overzicht tonen van wat je al gemaakt hebt tot nu toe?
Dit wordt nú getoond, maar binnen een jaar ziet men misschien een heel ander aspect van je werk?
EV: Ja, ik denk dat mijn werk nog steeds herkenbaar is, ook het werk van acht jaar geleden en ook het werk over acht jaar. Maar een mens is natuurlijk complex. Er is natuurlijk evolutie, maar toch is er een lijn.

HVC: Voor mij hoeft het zelfs niet dat een kunstenaar altijd een bepaalde lijn aanhoudt. Het mag wel wat hobbelen, vind ik.
EV: Ja, ik denk dat het goed en belangrijk is dat iemand steeds evolueert en verandert. Het idee dat mensen jaar in, jaar uit, hetzelfde soort werk maken, vind ik angstaanjagend. Sommige mensen vinden dat fijn, maar ik ga me dan snel vervelen.

HVC: Het is het allerbelangrijkste dat jij je niet verveelt. Want als jij je al verveelt, dan kan het wel zijn dat de anderen dat in het begin nog niet doorhebben, maar finaal hebben ze je toch door.
In een reportage op ‘Kunstuur’, op Nederland 2, zeg je dat je soms maar 20 minuten aan een werk bezig bent. De mentale of praktische voorbereiding duurt wel langer, dagen of soms weken, tot je op dat punt komt. Ik vond het wel op een of andere manier bizar dat je dat net goed vindt, dat er zo een korte tijd en beweging is tussen het zien (van het beeld) en het maken (van het beeld). Je zegt dat net daardoor de ruimte tussen jou en het werk minimaal wordt. Waarom is dat nodig? Ik vraag het omdat de meeste kunstenaars net één willen zijn met hun werk.
EV: Als ik een schilderij zie van iemand die er heel lang heeft op gewerkt, dan is die persoon en zijn of haar beslissingen meestal erg aanwezig in het werk. Het kan heel prachtig zijn, bijvoorbeeld in het geval van Van Gogh. Daar voel je echt zijn persoon in het schilderij. Maar in mijn werk is het belangrijk dat dat niet zo is. 


HVC: Als we naar Luc Tuymans gaan kijken, voelen en zien we Tuymans, de persoon, in het werk. Jij hebt niet de ambitie om zo’n imposante persoonlijkheid te zijn, dat je zelf, als persoon, bijna even belangrijk wordt als je werk?
EV: Nee, ik vind dat de aanwezigheid van mijn persoon flinterdun moet zijn: dat enkel het werk spreekt.

HVC: Heb je dat ook naar andere kunstenaars toe, of vind je dat enkel belangrijk in jouw werk?
EV: Ik hou er van dat het werk helemaal op zichzelf staat en dat ik ook geen zaaltekst of zo moet lezen om het werk te kunnen appreciëren of te begrijpen.

HVC: Ik snap wat je bedoelt. Ik heb eerder de neiging om ook veel aandacht te besteden aan het kunstenaarsleven, aan de persoonlijkheid van de kunstenaar, zijn karakter. Maar ik snap jouw positie ook wel. Ik was gisteren op ‘Contour’, de biënnale van bewegend beeld in Mechelen, en daar vond ik in die video’s heel weinig wat mij direct aansprak. Gelukkig sprak een gids me aan en gaf ze me meer tekst en uitleg. Soms heb je echt wel tekst en uitleg nodig om er zelf iets van te maken. Of ze te begrijpen. Al waren er enkele films zonder verhaal die me wel konden boeien, maar dat was dan vooral door de sfeer van de film.
Jouw werk is ook helemaal niet verhalend.
Als het werk dan niet zo verbonden is met je persoon, ben je dan ook niet gevoelig voor feedback?
EV: Nee, ik ben wel gevoelig voor feedback. Ik vind het belangrijk dat het klopt wat mensen zien. Dat ze het voelen, zoals ik het heb gemaakt. Natuurlijk weet ik ook dat het niet voor iedereen is, en dat sommige mensen gewoon anders in de wereld staan, maar ik hoop wel dat sommige mensen het begrijpen dat het mij om die vrijheid gaat. Hier in Brussel kreeg ik soms reacties als “Ik vind het wel mooi”, en “het voelt als de natuur, zo rustig” of “het voelt zo vrij aan”, en daar ben ik dan wel heel tevreden mee.

HVC: Als iemand negatieve feedback geeft, luister je dan niet, om bij te leren?
EV: Jawel, maar het ligt er een beetje aan van wie het komt. Het is niet zo dat ik overal evenveel waarde aan hecht. Maar als iemand aan wiens mening ik hecht zegt dat hij of zij iets echt niet begrijpt, dan denk ik daar wel goed over na.

  
HVC: Sanneke Huisman schrijft in MetropolisM dat je een gestileerde en aandachtige kijk op de wereld hebt. Iemand anders vindt je werk een werveling van kleur, licht en beweging. Ik vind het zelf moeilijk, als ik je schilderijen bekijk, om ze accuraat te beschrijven. Deze schilderijen vind ik plastischer dan die in Schiedam, en ik zou ze daarom ook beter kunnen beschrijven.
Wat is het mooiste compliment dat men over je werk kan geven?
EV: Dat het dat gevoel van vrijheid bij hen oproept.

HVC: In het interview met kunstenaar Marijn Van Kreij zeg je dat je soms met transparante sheets werkt. Heb je dat hier ook gedaan?
EV: Nee, deze keer heb ik de schetsen op gewoon tekenpapier gemaakt. Soms maak ik de schetsen op sheets die ik na diverse aanpassingen projecteer op het doek. Op die manier kan ik de toetsen snel zetten zonder me zorgen te maken over de verhoudingen in de compositie. Het is een manier om grove lijnen uit te zetten, niet meer en niet minder. Ik vind het niet interessant om een tekening over te trekken.

HVC: Ik kan er soms zo op afknappen, als ik weet dat een kunstenaar projectie of andere hulpmiddelen gebruikt – net om de en de sec-heid ervan en omdat het werk dan heel eenvoudig wordt. Grappig natuurlijk dat jij dat net wil bewerkstelligen. Bij jou gaat het net om wat afgebeeld wordt. Het mág net niet persoonlijk worden, dus lijkt het me in jouw werk wel te kunnen. Maar ik blijf het er bij veel kunstenaars moeilijk mee hebben (als ik het te weten kom), dus liever niet.
EV: Ja, daar hebben meer mensen last van en ik begrijp het ook wel. Maar het grappige is natuurlijk wel dat je op de kunstacademie allerlei technieken aangeleerd krijgt om een klein beeld op een groot doek over te brengen. Je kan met een raster werken, je kan projecteren of je kan meten op allerlei manieren. Maar je zit er altijd mee dat je zo een klein idee of beeld groot moet krijgen. Ook Agnes Martin, een van mijn lievelingskunstenaars, zegt dat in een hele mooie documentaire, dan is ze trouwens al in de negentig. Als ze inspiratie of een idee heeft, dan tekent ze dat even. Maar dan staat ze telkens opnieuw voor het probleem: dit op groot formaat uitgevoerd te krijgen, dus dan gaat ze meten. En dat deed ik vroeger ook: ik meette al mijn schetsen heel precies en begon dan aan de uitvergroting. Dat kostte natuurlijk heel veel tijd en ik won er helemaal niets mee. Maar volgens mij zit iedere kunstenaar met dit issue.

HVC: Zelf heb ik ook  veel geschilderd en getekend, en ik begon direct op groot formaat te schetsen – schilderen eigenlijk. Blijkbaar heb ik een oog dat zoiets toeliet. Het was natuurlijk een soort schilderen, waarin ‘fouten’ toegelaten zijn, of waar je kan overschilderen.
EV: Maar het blijft een heen en weer kijken: klopt dit wel met dat? Toch? Het blijft toch steeds het probleem van het kleine groot te krijgen.


HVC: Ik vraag me dan af: waarom begint iemand niet direct in het groot, direct ‘voor écht’? Als ik voorschetsen van kunstenaars zie, spreken die me meestal meer aan dan het netjes afgewerkte doek.
EV: Wel, omdat dat simpelweg niet praktisch is om onderweg, als ik mijn ideeen op doe, zo groot te schetsen. Toen ik nog op de kunstacademie zat, zag ik eens een slootje in een heel vlak weiland, met precies de lucht erin, die weerspiegeld werd in het slootje. Daarna maakte ik in mijn atelier een groen vlak met zo’n luchtige streep door. Dat ging wel, omdat ik me het beeld van de lucht in het landschap, goed voor ogen kon houden. Maar gaandeweg werden de verhoudingen tussen de vormen voor mij steeds belangrijker. Als ik een boeiend beeld zie, denk ik steeds meer dat het boeiend is omwille van die precieze verhoudingen. In deze schilderijen bijvoorbeeld, zie je het plantachtige karakter van het beeld van die berg. En die vormen zijn zo complex, dat het geen zin heeft die te proberen te onthouden. Dan zou je een oninteressante neerslag krijgen van wat ik heb onthouden. Dan is het mysterieuze van die vorm totaal verdwenen.
Maar ik snap dat het voor een toeschouwer minder romantisch overkomt als kunstenaars vanuit een schets werken. Maar het gaat me ook niet om romantiek. Er zijn wel kunstenaars die zonder hulpmiddelen op groot formaat kunnen werken, maar hun werk gaat over iets anders.

HVC: Aangezien je zegt dat je niet vereenzelvigd hoeft te worden met je werk, is het al anders, vind ik.
EV: Het is natuurlijk niet alleen de foto die ik heb gemaakt, maar het gaat juist om de tekeningen daarna. Vooral die zorgen voor de distillering van de vorm. Er komt dus een soort van proces tussendoor: het is niet zomaar even een kiekje nemen en dan onmiddellijk schilderen. Er gaat een heel proces aan vooraf, namelijk het distilleren van die vorm. Een paar jaar geleden maakte ik eerst de schets groot op papier, en dan knipte ik vaak de gaten waar de vormen moesten komen. Dan legde ik het over het doek, en tekende ik de vormen. Erna haalde ik het papier er weer af, en vulde ik de vormen. Maar dan blijf je die potloodlijntjes zien.

HVC: Dat kan natuurlijk ook charmant zijn.
EV: Dat vind ik soms ook, maar dan krijg je die vrije toetsen binnen rigoureuze lijntjes. En hier heb je die lijntjes niet. Dus hoef je als kijker er ook niet naar te kijken en hoef je nog minder over het proces na te denken.

HVC: Maar je hebt wel een soort zelf opgelegde regels? Of pas je dat procedé niet meer toe?
EV: Toch wel, maar die regels veranderen natuurlijk voortdurend. Vroeger mocht het voor mij helemaal niet herkenbaar zijn, en nu mag dat wel. En vroeger, als ik niet een heel specifiek idee had over de kleur, dan kreeg het geen kleur, dan bleef het wit. Maar nu doe ik soms ook gewoon wat ik fijn vind.

HVC: Je werkt ook met gouache en pigment, terwijl je vroeger toch vooral met olieverf werkte? Erna ook nog met acryl, maar dat werd al snel een smurrie... Soms werk je ook met ‘zilverkleur’ als ondergrond, omdat het alles oplicht.
EV: Ja, nu werk ik vooral met gouache en met pigment. Dit resulteert in een helderdere kleur omdat er minder bindmiddel in zit.

HVC: In je monografie staat onderaan een tekst op elk blad te lezen: “Iets zien, dat proberen te begrijpen, en er een beeld van maken.”
Is dat omdat dit echt de essentie van je werk aanraakt?
EV: Wel, dat is de slechts de titel van de tekst van Marijn van Kreij. Dit is een deel van de vormgeving.

HVC: Maar het is wel de essentie voor jou?
EV: Ja.

HVC: Vind je van je eigen werk dat het tijdloos is, of dat het (echt) hedendaags werk is?
EV: Dat weet ik niet. Toen ik nog op de academie zat, zeiden mijn docenten dat mijn werk nooit ‘hip’ zou worden.

HVC: Terwijl het nu wel hip is...
EV: (lacht) Wel, ik probeer de dingen op mijn eigen manier te doen, op mijn eigen condities. Ik zou niet weten hoe dat moet: ‘hippe dingen maken’.

HVC: Ben je een goeie netwerker?
EV: Ik hield vroeger wel van feestjes en openingen, maar nu wat minder. Maar ik doe wel mijn best, hoor, om me te tonen.

HVC: Het is niet zo dat, als het wat stiller is, je zelf een aantal personen gaat mailen of bellen om eens naar je atelier te komen kijken?
EV: Neen, dat doe ik nooit. Als ik een tentoonstelling heb, dan nodig ik mensen uit. En als mensen me uitnodigen voor dineetjes of openingen, dan probeer ik te gaan en hier en daar een praatje te maken.

HVC: Is er een val waar een kunstenaar niet mag intrappen?
EV: Ik weet het niet. Ik zou willen zeggen dat het belangrijk is dat je werk heel integer is. Maar ik zie ook kunstenaars die heel succesvol zijn omdat ze opportunistisch zijn. Dat klinkt negatief, maar eigenlijk zijn ze super in staat om overal, in alles, mogelijkheden te zien. Dat is ook een manier. Ik denk vooral dat je niet lui mag zijn. Luiheid is iets wat me echt irriteert.

HVC: Dus jij bent wel iemand die – indien mogelijk - iedere dag - naar je atelier trekt?
EV: Ja, ik ga wel vijf tot zes dagen per week bezig met mijn werk maar niet altijd in mijn atelier. Ik moet wel wat te doen hebben daar. Maar er is wel altijd van alles te doen, al was het maar administratie.

HVC: Heb je kinderen? Of is het de bedoeling kinderen te krijgen?
Of wil je je leven uitsluitend aan de kunst wijden?
EV: Ik heb nog geen kinderen, maar ik denk wel dat er komen. Ik vind het leven waardevol. Je hebt er maar één en ik wil er alles uithalen wat er in zit.

HVC: Voel je je gelukkig met het feit dat je werk bijval kent. Je houdt ervan om kunstenaar, schilder, te zijn? Het is niet dat je nog iets anders had ‘willen zijn’?
EV: Ik hou erg van wat ik doe. Ik had het er laatst over met Maurice, mijn man. Toen ik een paar jaar geleden in New York woonde, was ik een paar maanden galeriemanager van het Swiss Institute. En dat was ook werk dat mij lag: een beetje organiseren, zware dingen optillen, tentoonstellingen regelen, met heel veel mensen regelen dat er dingen gedaan worden, enzovoort. Ik voelde dat ik dat goed kon, maar er was dan weer geen tijd meer over om zelf dingen te maken en toen heb ik besloten om te stoppen. Die wil om te werken, ik denk wel dat dat eigen is aan mij en dat een mens talent heeft op meerdere vlakken. Maar ik hou wel het allermeeste van om me heen kijken en schilderen, dus ik ben wel heel blij dat ik dat kan doen.

HVC: Zou je ook doordoen als je er niet van kan leven, of als je geen feedback of enkel negatieve feedback zou krijgen?
EV: Ja. Als kunstenaar heb je in het begin van je carriere meestal een periode dat er weinig gebeurt.

HVC: Wat deed je dan om te kunnen overleven?
EV: Ik werkte heel lang in de horeca, zowat veertien jaar. Ik heb eigenlijk altijd een job ernaast gehad. Daarna ben ik les gaan geven, sinds een viertal jaar. Ik was heel blij met die kans.

HVC: Maar je had geen opleiding om les te geven?
EV: Wel, ik heb de kunstacademie gedaan, en daarna de Rijksacademie, wat in Nederland telt als een soort van Master-opleiding en die heb je wel nodig in Nederland om les te geven.

HVC: Waardoor je niet, zoals bijvoorbeeld in België, een specifieke opleiding van twee jaar moet volgen om les te mogen geven?
EV: Nee, niet specifiek een lerarenopleiding.

HVC: Ik vraag dit gewoon omdat mensen die interviews lezen - zeker in de populaire media -  vaak het gevoel krijgen dat het bij de ander zomaar vanzelf gaat, terwijl dat meestal helemaal niet het geval is.
EV: Studenten denken ook vaak dat het evident is dat je van je kunst kunt leven, maar ik ken persoonlijk maar een heel klein aantal mensen die dat kan.

HVC: Dus het beste advies voor jonge kunstenaars: neem een parttime baantje erbij?
EV: Ja, en dan ben je vrij.

HVC: I know what you mean. 

Hilde Van Canneyt, copyright 2013.
Foto's werken Wiels: Kristien Daem (andere foto's van expo in Schiedam)

Evi Vingerling stelt tentoon:
Van 17 november (openingsnamiddag) – 22 december 2013, solotentoonstelling, Kristof de Clercq Gallery, Gent, BE
Tichelrei 8, 9000 Ghent, België (open van vrij tot zon van 15u tot 18u)

Van 30 november – 15 januari 2013, Self-titled Space, groepstentoonstelling, PARK ,Tilburg, NL


statcounter