Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

interview met robin vermeersch


Interview met Robin Vermeersch Waregem, 18 december 2008.


Met de trein van Gent naar Waregem. Het is eens iets anders. Op het station wacht beeldend kunstenaar Robin Vermeersch (°1977) me op met taart. Die wordt verorberd in zijn residentie in B-Part waar hij vier maand een ruim atelier tot zijn beschikking heeft.



















Hallo Robin. Hoe ben je hier verzeild geraakt in je residentie in B-Part?

Robin Vermeersch: Een vriend van me, Hans Demeulenaere had hier twee jaar geleden een residentie en heeft me aanbevolen bij Patrick Ronse, de artistiek directeur en coördinator van Be-Part. Samen hebben we mijn werken bekeken en hij was ervoor te vinden me hier te gast te hebben. Ik heb het geluk hier vier maanden te mogen vertoeven in plaats van de gebruikelijke drie maanden.


We zijn nu aan het eind van die vier maanden. Wat heb je hier uiteindelijk allemaal verwezenlijkt?

Vermeersch: De opzet was een grote kijkdoos te maken. Ik ben altijd gefascineerd geweest door kijkdozen. Ik geef les in het DKO en geef ook altijd opdrachten met kijkdozen omdat je op die kleine ruimte een heel eigen wereld kan creëren. Vroeger maakte ik ook al eens een kijkdoos van twee vierkante meter. Nu wilde ik dat nog eens herhalen, maar in plaats van met witte sculpturen zoals in mijn vorige box zijn het nu geschilderde beelden. Het zijn panelen uit triplex hout gezaagd, die je kan vergelijken met decorelementen van een klassiek theaterstuk. Deze zijn tweedimensionaal, maar door het sterk licht-donker effect krijg je de illusie dat ze driedimensionaal zijn. Als ik die dan als in een toneeldecor achter elkaar zou zetten, creëer ik een voor- midden- en achterplan en krijg je een soort van eigen wereld. Ik wou herkenning creëren door bepaalde vormen, maar tegelijkertijd ontstaat er een eigen organisme. Dat was dus mijn opzet.

Normaal gezien ben ik niet goed in het uitwerken van vooraf bepaalde concepten en me daaraan vast te houden. Ik hou niet van plannen. Het enige wat ik wist was welke sfeer ik wilde creëren. Deze residentie is een goed moment om vast te houden aan mijn uitgangspunt.




 














Je hebt die uitgesneden planken eerst willekeurig beschilderd en dan pas in de kijkdoos proberen in te passen?
Vermeersch: Ik heb inderdaad zonder rekening met de kijkkast te houden eerst die planken gesneden en beschilderd zoals ik het voelde. Die box staat hier al sinds september leeg te wezen. Ik overwoog zelfs om mijn box leeg te laten en mijn beschilderde planken los in de ruimte te laten staan. Dan ben ik met één plank begonnen en voor ik het wist stonden de meeste planken al puzzelend in de box. En daar horen ze ook vind ik nu. Hoewel ik het ook interessant vind mijn geschilderde panelen los in de ruimte te laten en de constructie van de achterzijde te laten zien, anders lijkt het alsof ik alleen de schone voorkant van de panelen wil laten zien. Maar uiteindelijk besef ik dat, als je start rond een duidelijk idee en daarnaar werkt, je dat toch moet volgen, want mijn geschilderde panelen werken blijkbaar niet als zelfstandige sculpturen. In de box werken ze beter omdat ik die panelen net maakte om ze te laten samenvloeien tot een geheel en ze blijkbaar toch de geslotenheid van de box nodig hebben. Nu, na drie dagen mijn afgewerkte kijkbox te hebben bekeken, voel ik dat het werkt.

 

Was het een ander kunstwerk geworden als je van in het begin met je uitgesneden beschilderde planken stukje voor stukje naar je kijkdoos had toegewerkt? 

Vermeersch: Ja, soms heb ik het nodig om tegendraads te zijn, tegen mezelf in en om mijn werken eerst helemaal uit elkaar te halen. Nu is het een sterker werk geworden, omdat ik niet bewust bezig was met de bouw van mijn kijkdoos en erna kon puzzelen en spelen met mijn panelen, zoals je een schilderij opbouwt.

Waarom schilderde je die planken in je typische organische vormentaal? 


Vermeersch: Ik wou daar niet iets mee voorstellen, maar binnen mijn vormentaal herken je vormen die lijken op keien, planten, schelpen… Ik herwerk die vormen tot nieuwe organische beelden die ik dan schilder in een sterk licht-donker contrast met pastelachtige zachte kleuren. Het is niet de bedoeling dat je er concrete vormen kan in herkennen.

Hoe verschilt het werken hier in B-Part van werken in je eigen atelier? Een fris leeg atelier moet toch invloed uitoefenen? Een eigen atelier ligt toch meestal bomvol spullen, rommel en afleiding?


Vermeersch: Ik vond het inderdaad wel goed dat ik binnenkwam in een lege ruimte met alleen die kijkbox annex kubus die ik hier geplaatst had. In mijn eigen atelier ligt inderdaad alles in het rond en werk ik aan van alles tegelijkertijd. Hier was ik gedwongen ook eens iets af te werken. Ik wou hier bewust fysiek veel aanwezig zijn en het einde van die vier maanden zag ik als een deadline voor mezelf.

In Locuslux stond ik op een koude zondagmiddag helaas voor een gesloten deur, maar ik zag door het grote venster toch enkele werken van jou. Vertel eens wat ik van dichtbij gemist heb.


Vermeersch: Ik heb er een groepsexpo met Marc Nagtzaam en Boris Thibaut, gecureerd door Jan Denys. Ik toon er nieuwe kleurpotloodtekeningen, samen met een reeks wandsculpturen en een grotere sculptuur op een sokkel. Mijn nieuwe tekeningen zijn velden met allemaal kleine cellen die een bepaald ritme vormen, iedere cel is anders van vorm. Het organische en licht-donker contrast zijn echt voelbaar. Vroeger kon je in mijn tekeningen nog tunnels of landschapen ontdekken, nu wil ik er als een zoom nog dieper op ingaan, me in een vorm prangen. Je ziet nu ook meer herhaling van dezelfde structuren, maar alle structuren zijn anders. Ik heb mijn inspiratie uit de microscopie gehaald.
Aan de muur hangen een twintigtal wandsculpturen. Dat idee is gebaseerd op de vormpjes die je op een klimmuur ziet. Hoewel ik me minder schilder dan beeldhouwer voel, ben ik altijd enorm gefascineerd door wandsculpturen mét de muurschaduw die ze afgeven.
De grote sculptuur is een tunnel, ontstaan uit een tekening. Het idee van een binnenkant en een buitenkant van een vorm fascineerde mij. Als je binnenin kijkt zie je een soort grotstructuur en kom je in een andere wereld terecht, van buitenaf zie je een langwerpige abstracte vorm. Eerst had ik er een witte sokkel onder geplaatst, maar dat was te hard, de houten sokkel past beter bij dit werk, het is rudimentair en warm.


































Als we op je website naar je zwart-wit tekeningen kijken, komen we terecht in een wereld van rasters, spiralen, kronkels, pijpen, gangen en doolhoven, veelal in evenwijdige zwart-wit lijnen. Vanwaar uw fascinatie voor die kronkels en co? Hoe ben je zo beginnen werken?

Vermeersch: Ik ben vertrokken van geabstraheerde portretten die ik via een arceertechniek met pen en inkt langzaam opbouwde en waarin ik op zoek was naar de spanning van het portret binnen het blad. Ik wilde met het veelvuldige arceren een gelaagdheid creëren. Ik wilde niet dat de tekeningen een vluchtig karakter hadden, er moet een hand in voelbaar zijn, ze moesten echt opgeladen zijn. Met deze reeks van tekeningen ben ik gestart in 2000 en gestopt in 2001.
In 2005 heb ik dan die techniek hernomen en ben ik vertrokken van één tekening in A4-formaat om wat structuur in mijn geest te brengen. De beelden die hieruit kwamen waren letterlijk hersenkronkels, later ben ik dan meer lineair gaan werken. Die A4-tekeningen zijn spontaan ontstaan uit bijvoorbeeld één bolletje, andere zijn op voorhand uitgedacht en uitgetekend met potlood. Door deze reeks tekeningen had ik weer meer voeling met mijn vormentaal, wat ik voorheen wat verloren was.

Hoe weet je dan waar zo’n beeld begint of eindigt?


Vermeersch: Dat groeit organisch, ik voel dat op een bepaald moment. Soms zie ik er een beeld in en ga ik daarop verder en begin ik er structuur in te steken.

Je tekeningen zijn niet echt vrolijk, ze hebben iets duisters.


Vermeersch: Ze zijn duister, maar niet zwartgallig, ze tonen een beetje de ‘onderkant’. Dat heb ik bij mezelf ook wel. Ik probeer dat laagje af te krabben en dat zie je bij die beelden ook. Ik vertrek van binnenin mezelf en noem ze dan ook ‘beelden van de andere kant’. Maar er is ook altijd een ontsnapping mogelijk, alsof ik een stuk van een wereld wil tonen die er nog veel verder achter zit.

Je schilderijen zijn daarentegen eerder kleurrijk, hebben minder kronkels en lijken speelser. Is dat dan ook je ‘andere kant’?


Vermeersch: Ik denk het wel, ik wil nooit bewust diep en donker gaan. Soms is het letterlijk een tegenwicht dat ik dan met lichte vormen en kleuren werk. Maar zelfs in mijn kijkdoos met die lichte kleuren probeer ik er met mijn schaduwen een heimelijk donker kantje in te steken. Maar ik ben esthetisch van aard, de vormen moeten wel mooi zijn.

Naast je bas-reliëfs en je tunnel, heb je ook eens een epoxy stervormige sculptuur gemaakt, ‘Big sculpture’ geheten. We zien allemaal tunnels die naar elkaar toelopen en waar je als het ware ingezogen wordt. Vanwaar is dat idee ontstaan?


Vermeersch: Het is ontstaan uit een tekening van verschillende trechters. Er zijn verschillende trechters met verschillende in- en uitgangen. Alle leiden ze naar hetzelfde middelpunt, alsof er geen andere weg is, waarbij alles samenkomt op één punt. Ik presenteer dit werk ook gewoon op de grond, alsof het daar gewoon ligt te liggen en de kijker zich moet bukken om erin te kijken om dan vast te stellen dat het toch nergens heen gaat… Buiten zie je een ruwe vorm, maar binnenin een heel erg afgewerkte vorm. Opnieuw binnenkant versus buitenkant. Ik ben gefascineerd door tunnels en verbindingen, het kinderlijke idee van "wat ligt er om de hoek"?

Hoe bepaal je in welke materie je werkt als je zo’n sculptuur voor ogen hebt?


Vermeersch: Ik werk in epoxy omdat het een makkelijk materiaal is om mee te werken. Al zijn al mijn sculpturen eerst geboetseerd en maak ik er dan mallen op. Klei kan je sterk manipuleren en je kan gemakkelijk stukken opzetten en wegnemen. Op die manier kan ik er mijn denken vlug op toepassen. Maar ik wil niet in die materie exposeren. Als je klei bakt vind ik het teveel op keramiek lijken en dat soort gevoel wil ik niet weergeven in mijn grotere sculpturen.

Je hebt ook eens een kijkdoos ‘De barricade’ gemaakt. We zien wormachtige sculpturen die als het ware uit de grond komen. Tell me about it!


Vermeersch: Als je in het museum van Tervuren komt zie je oude kijkkasten met bijvoorbeeld opgezette tijgers die allemaal een eigen sfeer hebben. Het fascineerde me dat je iets kan inkapselen, erin kan kijken en gedwongen bent op één manier te kijken, zodat je de illusie hebt in die andere wereld te zitten. Van daaruit heb ik dat werk gemaakt. Die ‘wormachtige’ sculpturen komen uit een dubbele bodem omdat ik sculpturen wou suggereren die groeien. Alsof ze bij het volgende bezoek een stukje verder gegroeid zouden zijn en de sculptuur net als in het echte leven steeds in beweging is

























Bij je waxlandschap…


Vermeersch: …was hetzelfde idee. Stukken die ergens uitkomen… als een stuk uit een andere wereld, een andere planeet. Het beeld is gegroeid vanuit het beeld dat, als het sneeuwt en het begint wat te smelten, je soms ziet dat sommige stukken weer tevoorschijn komen. Dan heb je nog zo’n kleine stukjes die zichtbaar zijn in een groot wit veld.
Je hebt al enkele keren aan ‘window-art' gedaan. Wat wil je daarmee teweeg brengen bij de passage-gangers?

Vermeersch: De eerste keer was voor het Kunstencentrum Croxhapox. Ze stellen al een tijdje een ‘kunstraam’ ter beschikking voor kunstenaars in de Onderstraat in Gent. Ik heb het altijd leuk gevonden om dingen binnen de stad te doen, buiten het kader van een tentoonstellingsruimte. Ik wilde twee kijkvitrines maken. In de stad is alles heel strak en op dat moment had ik nood aan natuur, vroeg ik me constant af wat ik eigenlijk in de stad deed. Ik wilde direct aanspreekbare vormen tonen die zowel overdag als ’s nachts onmiddellijk werken. Het idee van mensen die passeren en denken: "Wat is dit?" Het roept iets op maar je denkt ook niet spontaan: "Dit is ‘kunst". Ik heb het niet voor dat afstandelijke in de kunst. Ik denk ook niet dat veel mensen dat van mijn werk gaan zeggen, omdat ze toch met die vormentaal een bepaalde voeling hebben, het niet onmiddellijk gaan verwerpen.
Aan de Overpoort in Kunstzicht had je ‘raam op de wereld’, een groot bord waar kunstenaars hun ding konden doen. Ik ben begonnen met elf stippen te plaatsen, als een soort opstelling van een voetbalploeg. Om de twee dagen ben ik er naartoe geweest, drie maanden aan een stuk en ik heb daar alle mogelijke looplijnen van de voetballers bijgeplaatst. Uiteindelijk heb je dan een soort van ruimtelijke structuur binnen een straat die daar eigenlijk niet hoort. Dat vond ik wel fascinerend, dat een student die dagelijks zijn maaltijd neemt in het restaurant van de Overpoort, het werk letterlijk dagelijks ziet veranderen.

Dan maak je ook graag kunst voor de man in de straat die niks van kunst kent?


Vermeersch: Ik merk wel dat er mensen zijn die niks van kunst kennen die mijn werk appreciëren en ik vind dat fijn. Ik wil niet dat ze het niet begrijpen en moeten zeggen: leg het eens uit. Ik heb natuurlijk graag dat het van laag én hoog geapprecieerd wordt, al ga ik er mijn broek niet voor afsteken.

Jouw werk behoeft inderdaad geen tekst en uitleg in tegenstelling tot veel andere hedendaagse kunstenaars.


Vermeersch: Het is een beeldend werk, dus ik vind dat het op zichzelf moet staan.

Vind je dat dit ook moet gelden voor het beeldend werk van je collega’s?


Vermeersch: Neen, ik denk dat sommige kunstenaars anders werken en daardoor moeilijker te begrijpen zijn voor de man in de straat. Maar dat is daarvoor geen hermetische kunst. Ik kan genieten van een werk van Donald Judd maar ik kan me inbeelden dat zijn werk minder onmiddellijk een kunstleek aanspreekt. Ik betracht tactiel werk te maken, zodat mijn werk aanspreekt voor wat het is.

Je bent opgegroeid met een vader die kunstenaar was. H
oe moet ik me dat voorstellen? Vier broertjes die bij vader op de schoot ook aan het tekenen waren?

Vermeersch: Totaal niet! Maar wij zijn wel opgegroeid met kunst en schoonheid rondom ons. En niet alleen mijn vader, Rik Vermeersch, maar ook mijn moeder was en is heel creatief, altijd aan het schilderen. Al kan ik me geen moment voorstellen dat ons vader aan tafel een soort leermeester voor ons was. Hij was vooral op zijn eigen werk gefocust en vond dat wel tof dat wij allemaal tekenden, maar als kind was ik eigenlijk meer aan het voetballen dan aan het tekenen. Toch had ik al een eigen wereld in mijn hoofd, al was ik niet de grote tekenaar onder de broers. Ik herinner me wel, toen we elke zondag naar mijn grootvader José Vermeersch, gingen, we samen aan het einde van de dag allemaal aan het tekenen waren aan een grote tafel. Mijn pa maakte ook hele grote sculpturen in kippengaas en gips en als kind maakten wij dat na in zijn atelier. Of onze ouders namen ons mee naar openingen en tentoonstellingen.
Maar specifiek heb ik veel van mijn vaders bibliotheekgenoten. Later waren wij ook vrij om te doen wat we wilden. Ik twijfelde tussen landbouwer of kunstenaar, maar door die kunstboeken was ik gebeten door alles wat kunstgeschiedenis was. Ik was toen zo’n 15 jaar. Ik denk echt niet dat je de impulsen van thuis uit mag onderschatten.
Je oudere broers Tinus en Pieter zijn ook geen onbekenden in de hedendaagse kunstwereld. Heb je als jongste nooit zin gehad je te verzetten tegen je oudere broers en je vader?


Vermeersch: Tijdens mijn middelbare studies heb ik dat nooit gevoeld, ik was me te veel aan het amuseren, maar later toch wel. Vooral tegenover mijn vader, niet echt tegenover mijn broers. Onze ouders zijn heel ergbegaan met ons, en ze sparen geen kritiek. ‘Kunde’ is ook wel belangrijk in onze familie, maar daarin zijn mijn drie broers veel virtuozer. Ik heb het ook wel, maar had er gewoon minder interesse in. Ik wilde ook al vlug mijn eigen ding doen, dingen gaan vervormen. Ik heb weinig plezier in een portret maken, ik zou dat al gauw gaan versnijden en verplakken. Mijn vader heeft daar meer plezier in. Zijn realistische naakte tekeningen liggen verder af van mijn werk.

Vraag je raad aan je broers of is er een gezonde concurrentie?


Vermeersch: Er is een gezonde concurrentie. We hebben wel raakpunten in ons werk, maar op een andere manier zijn we toch allemaal heel verschillend. Soms is het vervelend: ‘broer van, zoon van, familie van…’

Denk je dat? Het kan ook een voordeel zijn toch?


Vermeersch: Misschien is het inderdaad wel een voordeel dat die naam bekend is en dat je daarom niet zo vlug vergeten wordt.

Heb je nooit zin gehad iets totaal anders te doen?


Vermeersch: Sowieso stel je dat af en toe in vraag. Kunsthistoricus had me ook wel gelegen. Ik organiseer ook graag dingen, zoals workshops of een rondreizende tentoonstelling. Ik hoef echt geen 7/7 in mijn atelier te zitten. Daarom geef ik ook graag les en doe ik veel andere dingen tussendoor. Maar dé grootste voldoening blijft toch altijd een goed werk maken.
Voor de opening van de expo in Locuslux maakte ik een tekening met celletjes waar ik wel maanden aan gewerkt had. Als dat aan de muur hing was ik echt wel tevreden en kon ik er mijn ogen niet van af houden, was ik eigenlijk verliefd op mijn eigen werk.

Waar haal jij je mosterd vandaan? Bij andere kunstenaars, in de natuur, in de liefde?


Vermeersch: Vooral uit het leven, uit het tastbare, uit de dingen die ik zie en voel. Niet uit het rationele, al werk ik ook niet altijd vanuit de buik.

Werk je meer vanuit de buik of vanuit het hoofd?
Vermeersch: Ik denk dat ik gevoelsmatig sterk vanuit de buik werk, al leef ik zo niet, ik ga er wel tien keer over nadenken om over iets te beslissen. Het is niet omdat mijn vormentaal zo organisch lijkt, dat alles zomaar vanuit de buik eruit gefloept is: ik ben net heel erg bezig hoe een beeld best werkt, dat is dan mijn rationele kant. Want in mijn atelier ga ik nooit in een urenlange roes op. In Lineart zag ik ook twee oudere schitterende schilderijen van Philippe Vandenberg. Daar kan ik wel jaloers op zijn: dat directe, expressieve, maar zo zou ik zelf nooit kunnen werken.

Je hebt ook geen behoefte om levende wezens in je werk te integreren?


Vermeersch: Neen, al wil ik wel dat mijn werk een levend wezen wordt, zonder dat er een hoofd of hand of been te zien is. Ik breng graag iets mentaal teweeg bij de toeschouwer. Ik wil dat je mijn aanwezigheid voelt in mijn werk. Al weet ik ook dat dat afstotend kan werken, dat het té wordt. Ik wil niet dat het opgegaan is in de ruimte, gewoon als product. Daarom doe ik nog veel dingen zelf, zoals schilderen, omdat ik wil dat je die ‘arbeid’ erin voelt. Als ik alleen een idee zou hebben, zou het me geen voldoening geven om het door iemand anders te laten uitvoeren. Als je naar een werk van mijn grootvader keek, had je ook het gevoel dat er een sterke aanwezigheid was.

Voel je schilderen en met je handen bezig zijn als een noodzakelijke drang? Als je enige tijd niet geverfd hebt zou je dat voelen aan iets? Voel je dan een Sturm und Drang?


Vermeersch: Ik voel dat als ik een periode te veel les aan het geven ben en voel dat ik dingen zelf wil doen. Dat evenwicht moet er altijd zijn, al adem ik ook geen 7/7 kunst. Alhoewel, als ik wandel heb ik wel een eigen manier van kijken en bemerk ik dat ik de dingen voortdurend observeer en laat binnensijpelen. Al heb ik niet het gevoel dat ik moet presteren en dat ik dit of dat binnen een week afgewerkt moet hebben. Ik vind dat zelfs al een rare zin: ‘ik ben kunstenaar’. Ik zeg altijd dat ik met beeldende kunst bezig ben.

Als je ambetant loopt, is het dan mogelijk je 100% uit te drukken in je kunst?


Vermeersch: Dat heeft niks te zien met elkaar. Wat ik wel kan, is na een drukke dag alles loslaten door te tekenen, maar ook in voetbal kan ik mijn stress kwijt, dat is nog agressiever, kan ik nog eens roepen. (lacht)

Vraagt het veel inspanning van je om kunst te maken? Gebeurt het soms dat je met tegenzin naar je atelier gaat? Of kan je een hele dag op een terrasje zitten zonder je schuldig te voelen?


Vermeersch: Ik heb wel een groot schuldgevoel. Een dag niks doen kan eigenlijk niet. Het is zowel in- als ontspanning. Soms moet men zich gewoon inwerken en voor je het weet rol je in een tekening en krijg je een werkrush. Maar het is niet zo dat ik van 9 to 5 naar mijn atelier ga.

Is je atelier de plaats waar je je het gelukkigst voelt?


Vermeersch: Ik kan wel zeggen dat ik me in mijn atelier al veel gelukkig gevoeld heb tussen al mijn rommel.

Je hebt het waarschijnlijk dan wel in je dat zelfs, al zou je geen expo’s hebben, je toch zou tekenen en schilderen. Maar ik vermoed dat je werk maar bestaat door de toeschouwer?


Vermeersch: Ja, dat is de bevestiging die ik nodig heb. Ik werk niet naar een expo toe, maar het is wel een feit dat ik dan doelgerichter en geconcentreerder werk dan. Je vormt je tentoonstelling in je hoofd en dat geeft je extra motivatie.

Stoppen met tekenen en schilderen is geen optie?


Vermeersch: Neen. Sowieso zal ik altijd iets doen in de creatieve sfeer, zal ik altijd nood hebben zelf iets te doen, zelf iets te presteren. Ik heb nood iets te maken dat van mezelf komt. Ik kijk wel op naar de Sturm und Drang van een Fred Bervoets voor wie schilderen iets levensbelangrijk is. Voor mezelf is dat ook wel zo, al ervaar ik het niet zo extreem.

Aan het einde van je leven wil je dus dat er honderden werken rondhangen van Robin Vermeersch? Of zou je ze liever bij jezelf houden?


Vermeersch: Daar ben ik niet echt mee bezig. Sommige werken zou ik liever bij mezelf houden omdat ik ze zo graag heb. Maar hoe meer mijn werk bij de mensen terechtkomt, hoe beter. Ik wil niet dat ze in dozen op mijn zolder terechtkomen. De goede werken mogen gezien worden. Ik werk gewoon naar een volgende expo toe en dan doe ik het ook voor de contacten en de reacties van de mensen. Maar mijn ego is niet groot genoeg om mijn naam overal te willen zien staan.

Als je mocht terugkeren als kunstenaar, als wie zou je willen incarneren?


Vermeersch: Ik ben vooral gefascineerd door het romantische, zoals het leventje van de impressionisten. Het idee dat ze elkaar ’s avonds in de cafés ontmoetten. Ik heb het gevoel dat het toen allemaal vatbaarder was. Ik zou wel graag in zo’n beweging zitten. Misschien ben ik die zin heel romantisch. We leven nu in een heel individuele maatschappij en als kunstenaar ben je bijna een bedrijfje dat zich via catalogi moet verkopen. Daar moet je enorm mee bezig zijn, maar zelf voel ik me daar niet in thuis. Je moet er ook voor vechten dat je werk op de beste plaatsen komt, maar ik vind dat allemaal zo pragmatisch. Dat is van alle tijden, maar met een romantische blik kan je het leven van vroege kunstenaars wel verheerlijken. Ik ben deels in de beeldende kunst gestapt voor het romantische idee. De boeken van Picasso, de briefwisseling tussen de broers Van Gogh… Zoals ik met mijn ouders overal meeging naar expo’s, fascineert het me ook op allerlei plaatsen te komen met mijn werken.

Blijven kunst maken dus!

Hilde Van Canneyt, Copyright 2008. Met dank aan croxhapox.
Robin Vermeersch, Marc Nagtzaam en Boris Thiebaut stellen nog tot 5 januari ’09 tentoon in gallery LOCUSLUX, Oude Graanmarkt 57, Brussel. www.locuslux.com

Op 3 januari is er een toonmoment in Be-Part Waregem van 11 tot 18u in de Westerlaan.

www.robinvermeersch.be

statcounter