Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Stijn Cole

Sint-Amandsberg, november 2008.

Ik ontmoet de veelzijdige kunstenaar Stijn Cole (°1978) in zijn gezellig atelier te Sint-Amandsberg.




Hallo Stijn.  Je maakt zowel video's, sculpturen, maquettes, installaties, mixed media en schilderijen.  Hoe ben je ertoe gekomen zo breed te gaan in uw media om uw verhaal te vertellen?

Stijn Cole: Ik ben afgestudeerd in de reclame en vervolgens in de beeldhouwkunst. De keuze voor verschillende media is omdat ik het beperkend vind me vast te pinnen op één medium om mijn verhaal te vertellen. De inhoud van mijn werk draait allemaal om eenzelfde horizon. Ik kies in functie van het werk welk medium er op dat moment bij past. Voor mij is het een belemmering alleen maar op doek te denken of in 3D te werken. Sinds 2005 heb ik bijvoorbeeld geen enkele sculptuur gemaakt. Als het er weer eens van komt, is dat omdat dat nodig zal zijn voor het werk in kwestie, maar nu heb ik er geen behoefte aan. De werken in de Witte Zaal kregen een meerwaarde door ze te schilderen, dus heb ik met dat medium gewerkt. Een medium moet een conceptuele keuze zijn denk ik.

Je vertrekt dus altijd uit dat denken van waaruit je dan je medium bepaalt? Denk je er dan nooit eens aan rond een ander thema te werken?

Cole: Tja,...het is niet dat ik daar niet open voor sta, maar ik kom steeds bij een verlengde van mijn eerder werk terecht.

Wanneer ben je begonnen met dat thema landschap, de horizon? Was je daar al lang mee bezig? Wat fascineert je daar zo aan?


Cole: Ik wil mijn werken eigenlijk niet zien in functie van het thema landschap. Het gaat meer over het licht. Hoe elk object of elke uiterlijke vorm afhankelijk is van het licht dat erop valt; kleur is afhankelijk van de intensiteit van het licht dat erop weerkaatst. Mijn werken gaan daar over. Hoe een beeld zich voordoet onder bepaalde omstandigheden en hoe dat afhankelijk is van het licht van buiten.
In de opleiding beeldhouwkunst werden we nogal conceptueel gestuurd. Er waren kunstenaars die hun toevlucht namen tot wat ze zelf meemaakten, maar in mijn geval vond ik dat niet heel boeiend. Anderen waren dan weer politiek of sociaal geëngageerd, maar dat zei me ook niks. Dus heb ik een onderwerp genomen dat iedereen ziet en waarmee men constant geconfronteerd wordt en waar elke vorm van kunst over gaat: hoe doet een voorwerp zich voor en hoe ervaar je dat? Ik wou dat uitzuiveren tot ik er een boodschap aan overhield. Mijn inbreng is zeer miniem, ik zuiver uit en ik puur uit totdat ik tot een goeie manier kom om een idee duidelijk te maken. Op die manier leg ik het vast. Die beslissing is mijn inbreng. Een voorbeeld zijn mijn tijdsbalken die fotografisch zijn uitgevoerd. Hier vertrek ik ook van een waarneming, een registratie en dan smijt ik alles over boord totdat ik bij de essentie beland.

Zo doe je dat ook met je werken in twee kleurdelen: we zien een blue key en een green key (een blauw vlak op een groen vlak) dat je tot een landschap herleidt.


Cole: Die compositie heb ik op verschillende plaatsen gebruikt. Zo heb ik in Duitsland in een verduisterde ruimte een volledige muur in het blauw en groen geschilderd met de grens op mijn ooghoogte. Daar werden dan lichtvlakken op geprojecteerd waardoor dat stuk van die muur weer zichtbaar werd. Ik had een selectie gemaakt van 84 landschappen van meesters uit de kunstgeschiedenis met een oneindige horizon. Daarop waren de lichtvlekken gebaseerd. De horizon is het punt waar een landschap subjectief wordt. Omdat je een landschap waarneemt vanuit je eigen perspectief. Dat vertaalt zich in de positie van de horizon.
Stel dat ik die geschilderde landschappen wil waarnemen op een manier dat ze weer vensters worden op de realiteit, dan moet ik die horizonlijn in die landschappen gaan aanpassen op mijn ooghoogte. Dat heb ik ook letterlijk gedaan in het museum Dhondt-Dhaenens. Daar heb ik enkele werken uit de collectie opgehangen met de horizon op mijn ooghoogte.


 
Waarom die confrontatie met die oude landschapsschilderijen?

Cole: Omdat de collectie van Dhondt-Dhaenens sterk geënt is op de Latemse school waar landschapsschilderkunst een belangrijke plaats had. Ik wou die schilderijen weer als waarnemingswerken zien, als vensters. Bij een waarnemingstekening dient de horizonlijn of de ooglijn als de basis waarop de rest is gebouwd. Je neemt een werk nadien eigenlijk nooit meer waar zoals het ontstaan is.
Door die horizonlijn terug op ooghoogte te plaatsen komen de werken mijns inziens dichter bij de realiteit. Dit wil ik laten zien aan de kijker. En met daartussen die green- en bleu keys, tevens ook gebruikt als achtergrondkleur in tv opnames, kan je daar dus elk mogelijk beeld mentaal inplaatsen. Op die manier kan het dus elk mogelijk ander landschap zijn.

Licht en kleur zijn de basisbestanddelen in je werk, kan je daar oneindig op doorgaan denk je?


Cole: Neen, elk werk is een voortzetting van het vorige, naar sommige pistes zal ik nog teruggrijpen als kapstokken in bepaalde werken of opstellingen zoals ik nu heb gedaan met het werkje in de hal van de Witte Zaal. Andere elementen zullen in de nieuwe werken binnensijpelen. Het is een beetje moeilijk om dit nu reeds te voorspellen. Ik denk wel dat op het einde van de rit een coherent geheel zal gevormd zijn. Al valt ook dat moeilijk te voorspellen.

Jouw werk wordt gelinkt aan de minimal art. Word je daardoor beïnvloed of wat heeft je daarin aangetrokken?


Cole: Het is zo dat het minimale denken absoluut geen uitgangspunt is en eigenlijk ben ik er zelfs niet door beïnvloed. Ik kom uit een familie waar de artistieke voorkeur naar een minimale vormgeving uitging, ik ben erin opgegroeid. Mijn voorkeur voor vormen en beeldtaal gaan wel uit naar vormen en beeldtaal die strak en minimaal zijn. Door het uitzuiveren en uitpuren, het overboord gooien van overbodige elementen kom ik nu eenmaal tot minimale beelden, maar ik worstel daarmee. Ik wil daar enerzijds van los komen en anderzijds ook niet.

Weet je altijd voor je aan een werk begint wat het eindresultaat zal zijn?


Cole: Ja, eigenlijk wel. Het is wel altijd een lange zoektocht naar wat het zal worden, maar het eindresultaat is vanaf een gegeven moment altijd heel duidelijk.

Voor spontaniteit is dus weinig plaats?


Cole: Wel, voor de schilderijen in de Witte Zaal was het de eerste keer dat het resultaat op voorhand ongekend was.




In de Witte Zaal zijn inderdaad voor het eerst twee schilderijen te zien. We zien vierkante vakjes in verschillende kleuren die afgeleid zijn van een landschap. Onderaan zijn tijd en datum aangegeven. Dezelfde datum met 1,5 uur verschil in tijd.


Cole: Mijn werken gaan altijd eerst door een digitale filter. Op de computer zet ik kleuren om. Ook bij die schilderijen. Mijn uitgangspunt was het hyperrealisme. Dat idee van het nabootsen van een beeld is iets dat me eigenlijk niet interesseert. Ik heb hier het vormelijke weggegooid en hield dus alleen de kleur over. Ik heb een filter doorgevoerd die op internet automatisch gebeurd. Elk beeld dat op internet geplaatst wordt en dat dient als venster op de wereld wordt gerenderd naar 256 kleuren.
Zo heb ik twee foto’s van eenzelfde landschap op verschillende momenten op die manier gerenderd. In plaats van de kleuren in een volgorde te zetten dat ze een beeld vormen, heb ik ze van licht naar donker geschakeerd. Die schilderijen zijn eigenlijk 256 vlakjes, bovenaan wit en onderaan komen we bij zwart uit met alle kleuren ertussenin. Onder invloed van de intensiteit van het licht zijn die twee landschappen helemaal anders.
Ik laat dus een doorgedreven abstrahering van het landschap zien vanuit een conceptueel gegeven, niet vanuit het uitgangspunt van het beeld.

Een soort analyseren van het landschap?

Cole: Inderdaad, als ik bijvoorbeeld gewoon twee foto’s had getoond van een landschap, hadden mensen blijven steken in dat beeld. Maar nu zie je alleen maar kleuren en geen overbodige formele informatie.

En van waar dan de keuze van het medium verf?

Cole: Eerst wou ik ze gewoon printen, maar die uitkomst was op dat formaat plat en vlak. Die handeling van het mengen van verf was eens iets dat ik niet kon overlaten aan de computer. Mijn andere werken zijn meer het uitvoeren van een idee zonder veel afwijkingsmogelijkheden. Bij die schilderijen was dat niet zo. Ik ben er aan begonnen met volle goesting en voelde al gauw dat het mijn ding is. Omdat je die schilderijen niet in de hand hebt, heb ik dan ook voor het eerst het gevoel dat ik in mijn atelier ‘gewerkt’ heb. Ik had geen ervaring met het medium, ik ben ook geen schilder en voor mij is het ook geen schilderkunst. Voor mij was die keuze voor verf een conceptuele keuze. Ik wou mijn beelden een soort kracht meegeven die ik in een ander medium voor dit werk niet vond.

Deze twee werken ogen dan ook veel warmer dan het koele werk dat we meestal van je zien. Is die koelte in je werken bewust?


Cole: Mijn werken zijn -denk ik- afstandelijk, omdat ik er tot nog toe elk persoonlijk element uit verbannen heb. Maar met mijn schilderijen ben ik dat voor de eerste keer te buiten gegaan. Ik heb het gevoel dat ik een scheve schaats heb gereden ten opzichte van mijn eigen uitgangspunt. Blijkbaar is dat eigen aan het medium. De handeling schilderen kan je niet los van jezelf zien. Mijn andere werken bleven tot aan het resultaat digitaal.

Maar kan je dan nog spreken van kunst als de meeste van je kunstwerken uit de computer rollen?


Cole: Ja, natuurlijk. Ik ben degene die de keuzes maakt en die de concepten bedenkt. De inbreng van mijn persoonlijke toets of schriftuur heeft eigenlijk geen meerwaarde, dus hoeft het er ook niet bij.

Wat wil je de kijker vertellen met je installatie in de Witte Zaal die bestaat uit twee lichtbakken gescheiden door een muur? In de ene ruimte zien we groen licht, Spring Green geheten, de andere ruimte baadt in roze licht en heeft als naam Tulip Pink.




Cole: Het is voor mij een andere manier om hetzelfde te vertellen. Je krijgt in die lichtbakken de basiskleur van een kleur, dit is het verlichte gedeelte. De andere kant is een onverlicht gedeelte, dus die kleur wordt bepaald door de lichtintensiteit die er op dat moment in de ruimte aanwezig is. Je ziet dus constant hoe die kleur zich op dat moment voordoet en hoe die kleur als basiskleur is. Als je dat werk in een heldere omgeving zou zien is er geen nuance tussen die twee.

Je wilt ons dus doen stilstaan bij die kleurintensiteit van het licht?


Cole: Inderdaad. Neem nu een beeldhouwwerk, uiteindelijk kijk je niet naar dat beeldhouwwerk maar wel naar de vorm van dat beeldhouwwerk onder invloed van het licht in die ruimte. Als je dat ziet in een catalogus is dat perfect uitgelicht, maar als je kijkt in de omstandigheden van dat moment moet je er de omstandigheden bij nemen. Je beseft dat meestal niet omdat ook de vloer, plafond en muren ook onder invloed van dat licht zijn.

Heeft je werk meer een esthetische of symbolische waarde voor jou?

Cole: Bij de subsidiecommissie hebben ze mijn werk beschreven als te formeel. Maar dat klopt niet, het is juist het tegenovergestelde. Het vormelijke is ondergeschikt. Het symbolische, conceptuele is belangrijk. Het esthetische resultaat is puur een gevolg van dat concept. Als je alles weggooit wat stoort krijg je sowieso een puur en mooi beeld.

Vind je als je werk ergens geëxposeerd wordt dat de kijker zelf moet invullen wat je wilt vertellen? Of vind je dat er duidende tekst bijhoort om ons te informeren over het wat en hoe van je werk?


Cole: Ik vind het een noodzakelijkheid in mijn werk. Mensen interpreteren mijn werken soms anders dan ik ze wil vertellen, op dat moment staan ze niet naar mijn werk te kijken vind ik. Er is plaats voor interpretatie: bijvoorbeeld bij de tijdsbalken ligt de sterkte van het werk in het naar eigen gevoel invullen van de kleuren door de toeschouwer. Maar het moet denk ik wel tussen de lijnen van mijn concept gebeuren.

Zonder tekst staat uw werk niet op zichzelf?


Cole: Het uitgangspunt dat een werk voor zich moet spreken vind ik zo achterhaald als maar kan. Met de bagage die ik meedraag versta ik maar 4% van wat ik zie. En die 4% zijn niet de interessantste.

Als je mocht luidop dromen, welke projecten zou je nog willen doen?


Cole: Ik heb een full-time job. Ik droom ervan constant tegen deadlines te moeten aanwerken en full-time in mijn atelier te kunnen zitten.

En dit kan je niet doen omdat je geen subsidies krijgt?


Cole: Ondermeer. Ik heb wel een vijftigtal projecten in de schuif liggen die ik wil uitvoeren, maar bepaalde zaken kan ik pas maken in functie van een ruimte. Dat is ook een reden waarom mijn schilderijen me zo bevallen. Ik kan ze voorbereiden en die dan afhankelijk van de ruimte ophangen. Maar bij mijn andere werken heb ik écht eerst die ruimte nodig om naar te werken en moet ik dus eerst uitgenodigd worden.

Hoe zie je jezelf ten opzichte van andere hedendaagse kunstenaars? Je werk kan je op het eerste zicht linken aan dat van Pieter Vermeersch.


Cole: Ik ken Pieter en diens werk, maar we zitten niet in elkaars vaarwater. Esthetisch kan je ons linken, maar daar houdt het ook op.
Tussen de andere kunstenaars weet ik niet hoe ik ertussen pas, want het is vier jaar geleden dat ik nog voor een groepstentoonstelling ben uitgenodigd. Misschien doe ik te weinig aan netwerking. Ik volg de expo’s wel, maar niet zoveel als zou moeten.

Wil je nog iets kwijt over de Belgische kunstscene?

Cole: Ik vind dat het idee van de subsidies totaal vierkant draait. Er zijn objectieve criteria maar ze tellen niet mee. Het systeem van 1000 dossiers waar men afgaat op de beelden is totaal achterhaald.

Hoe wil je dat ze je later herinneren als kunstenaar?

Cole: Ik weet nog niet hoe ik zelf zal evolueren, maar als ik morgen doodval wil ik wel herinnerd worden aan de expo’s die momenteel lopen.

Stijn, dank je voor het eerlijke gesprek.



Hilde Van Canneyt. Copyright 2008. Met dank aan croxhapox.

http://www.stijncole.be

www.wittezaal.be, expo loopt tot 7 dec '08.

www.ccknokke-heist.be, expo loopt tot 27 dec '08.





statcounter